Ivana Gomes Durão
Vragen en antwoorden

Vragen en antwoorden

Deel 1: Conceptuele kaders

1. Een positief mensbeeld

Een mens verlangt naar betekenis

Verlangen mensen naar betekenis of naar geluk?

Deze twee begrippen hebben overlap met elkaar, maar geluk heeft vaak een minder diepzinnige invulling dan betekenis. Natuurlijk verlangen en streven we naar geluk. Niemand wil graag ongelukkig zijn. Maar geluk wordt vaak gezien of ervaren als de afwezigheid van lichamelijke of geestelijke pijn (je bent niet ziek, verdrietig of angstig) en de aanwezigheid van een positieve gemoedstoestand (je zit lekker in je vel, je geniet van plezierige momenten), vaak omdat je hebt wat je graag wilt hebben in je leven (een fijne relatie, gezonde kinderen, interessant werk, een mooi huis). Betekenis is wat we missen als we zeggen dat we alles hebben en toch iets missen. Betekenis gaat dieper. Betekenis is ook wat ons op de been houdt als ons geluksplaatje verstoord raakt. Dus natuurlijk willen we dat ons leven aangenaam is, maar ons ultieme verlangen is naar betekenis, zingeving, het gevoel dat ons leven waardevol is. Dat is wat ons uiteindelijk voldoening geeft.

Mensen willen vaak ook ertoe doen via de weg van status, macht, rijkdom. Dat heeft toch niet zozeer te maken met een positieve invloed in de wereld willen hebben?

Het klopt dat veel mensen status, macht of rijkdom nastreven – status om de status, macht om de macht, rijkdom om de rijkdom. Dan zoeken ze betekenis waar ze het niet kunnen vinden, blijkt herhaaldelijk uit persoonlijke verhalen en psychologisch onderzoek. Ondanks dat mensen succes hebben, volgens deze maatstaven, blijven ze leegte ervaren. Terwijl velen bewust of onbewust merken dat deze succesformule niet werkt, willen ze vaak een steeds hogere dosis van dit “medicijn”. Met als bijwerking dat ze zichzelf en anderen beschadigen.
Mensen nemen een onbevredigend, ongezond pad en blijven op dit pad, omdat ze geen gezond alternatief zien. Ze zien de route naar bevrediging niet. Waarom dit gebeurt, is een centraal thema in mijn visie.

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

Een zelfondermijnende houding

We leven in strijd

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

Een piramide op haar kop

Menselijke behoeftes revisited

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

2. Een radicaal uitgangspunt

Iedereen verdient een goed leven

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

Een achterhaald motief

Schaarste revisited

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

Het einde van de strijd

Afrekening met de meritocratie

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

Verenigde waarden

Gelijkheid, vrijheid, verbondenheid

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

3. Fundamentele veranderingen

Zingevende vooruitzichten

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

De kunst van het grootbrengen

Ontdekkend opvoeden en onderwijzen

Leidt opvoeding in vrijheid niet tot verwende kinderen die denken dat de wereld om hen draait?

Nee. Verwende kinderen zijn kinderen die altijd hun zin krijgen, ook al gaat dit ten koste van anderen. Dit gebeurt wanneer de relatie tussen ouders en kinderen niet in balans is, maar dan niet omdat de ouders autoritair zijn, maar juist omdat ze hun eigen grenzen niet aangeven. Ze wringen zich eerder in alle bochten om te kunnen doen wat hun kinderen willen. Ze offeren zich op. Ze cijferen zich weg. Dat kinderen in vrijheid opgroeien en het vertrekpunt zijn bij hun eigen ontwikkeling betekent niet dat alles wat zij willen mogelijk moet zijn. Het is alleen maar gezond dat kinderen ook leren omgaan met de wensen en mogelijkheden van anderen mensen.

Is een zekere mate van ongelijkheid tussen ouders en kinderen niet nodig en zelfs inherent?

Zeker. Ongelijkheid tussen ouders en kinderen is een feit. Kinderen hebben zorg nodig en hiervoor zijn ze van hun ouders afhankelijk. Hier zit niets autoritairs in. Iemand zal het ook niet snel hebben over zijn “nare vader die hem tot tandenpoetsen dwong” of zijn “gewelddadige moeder die hem bij zijn kraag vastpakte toen hij bijna van een trap viel”. Als de afhankelijkheidspositie van kinderen maar niet “misbruikt” wordt. Wat hiervoor nodig is, is dat de behoeftes van de kinderen als even belangrijk worden gezien als de behoeftes van de ouders. Dat hier dus afstemming over plaatsvindt. En dat ouders hun waarden, opvattingen, voorkeuren en gewoontes niet aan kinderen opdringen.

Blijf je met open communicatie niet eindeloos met kinderen in discussie? Dat kan erg vermoeiend zijn.

Ja en nee. Het is ontzettend belangrijk om met kinderen in gesprek te blijven. Om behoeftes met elkaar af te stemmen, om keuzes uit te leggen. Niet alleen om een gezonde relatie met hen op te bouwen, maar ook om ze voor te bereiden op het verdere leven. Dit heeft niet als consequentie dat je hier de hele tijd mee bezig moet zijn. Op een bepaald moment is al veel uitgelegd en afgestemd. Die investering loont. En het bespaart veel schade, geestelijke ziektes, therapieën.
Het is verleidelijk om met kinderen te praten vanuit een autoriteitspositie. Zeker in het drukke leven. Als je iets oplegt, krijg je altijd wat je wilt. En sneller. (Behalve als kinderen in opstand komen. Dan krijg je ruzie.) Als je in gesprek gaat, ben je kwetsbaarder. Omdat er op een verzoek met “ja” of “nee” geantwoord kan worden, of met “straks” of “niet op deze manier”. En omdat er op jouw “nee” wel toelichting gevraagd kan worden. Ook deze afstemming hoeft niet eindeloos te duren, maar dát het gebeurt voorziet in een van de belangrijkste elementen van opvoeding: kinderen op een gezonde manier grenzen leren hanteren.
Eindeloze discussies zijn geen onlosmakelijke eigenschap van open communicatie. Ze zijn een gevolg van karaktereigenschappen en communicatiestijl (van volwassenen) en van een onvermogen om zaken op een dieperliggend of structureler niveau aan te pakken. Open communicatie verwerpen vanwege eindeloze discussies is een gevalletje “kind met het badwater weggooien”.

Leidt onderwijs met het kind als vertrekpunt niet tot chaos, als ieder kind iets heel anders aan het doen is?

Dit leidt tot een veel gevarieerder “landschap”, dat zeker, maar verder leidt het tot veel rust. Want een kind dat dicht bij zichzelf kan blijven en kan doen wat voor hem echt klopt, ervaart veel meer voldoening, verzadiging en rust. Nu bungelen veel kinderen tussen oververmoeidheid en onverzadigbaarheid, want een groot deel van hun overvolle programma bestaat uit verplichting en een ander deel uit “leuk” dat het niet helemaal doet.
Zoals het nu allemaal geregeld is, ziet er weliswaar erg ordentelijk uit: kinderen zitten voor het grootste deel van de week het grootste deel van de dag op school. Maar de vraag is of – als het om het welzijn en de ontwikkeling van kinderen gaat – de prioriteit wel echt moet liggen bij wat praktisch, kostenbesparend en ordentelijk is.
Een gevarieerder landschap neemt verder niet weg dat er ook onderwijsaanbod is dat voor veel kinderen geschikt is. Er is tenslotte ook veel overlap tussen wat kinderen interesseert, wat goed voor hen werkt, wat ze graag willen doen. In die zin is het natuurlijk ook mogelijk om meerdere kinderen tegelijkertijd te bedienen met een activiteit of met een leervraag. Net als dat iemand beschikbaar kan zijn voor kinderen die weliswaar in de buurt van elkaar zijn, maar totaal verschillende dingen aan het doen zijn. Er ontstaat dus waarschijnlijk meer variatie, maar niet per se chaos.

Is dit niet een hoop werk, steeds moeten kijken naar wat bij een kind past en dat moeten regelen?

Niet per se. Voor een groot deel gaat dit vanzelf. Je merkt wel of een kind graag erg actief is of juist rustig bezig wil zijn, of hij van tekenen houdt, van bouwen, van klimmen, van spelen met anderen, van alleen zijn. Dus voor een deel is het zelfs meer een kwestie van honoreren dan van regelen. Maar naarmate een kind ouder wordt, is het ook belangrijk dat hij steeds meer in contact komt met wat de wereld te bieden heeft – om te kunnen ontdekken wat hem aanspreekt, om zich verder te kunnen ontwikkelen – en dan komt het regelen meer in beeld. Maar dat hoeft niet te betekenen dat ouders constant aan het regelen zijn. Iets wat eenmaal geregeld is, blijft voor een tijdje werken. En van daaruit kunnen nieuwe dingen ontstaan, zonder dat je daar steeds bewust naar op zoek moet gaan of iets voor moet doen.

Zijn (alle) ouders in staat hun kind te begeleiden naar geschikt onderwijs? Niet alle ouders zijn even communicatief of cognitief ontwikkeld.

Met “ontdekkend opvoeden en onderwijzen” bedoel ik dat de kern van opvoeding en onderwijs is ontdekken wie een kind is, een kind de kans geven om te ontdekken wie hij is en om zich erin te ontwikkelen. Dit bepaalt hoe een kind benaderd wordt: met nieuwsgierigheid, openheid, ruimte, en niet vanuit een beeld van hoe het allemaal zou moeten, van hoe een kind zich zou moeten gedragen, van wat een kind op een bepaalde leeftijd allemaal zou moeten kunnen, van wat een kind allemaal zou moeten leren.
Nu is het zo dat niet iedere ouder even nieuwsgierig of communicatief is, maar het scheelt al een heleboel als die niet op een autoritaire manier voorschrijvend en inperkend is. De mate waarin een ouder dit wel of niet is, wordt medebepaald door wat de norm in de maatschappij is. Dus als die norm verandert, verandert de houding van ouders mee. En ook al is ons cognitieve vermogen een groot goed, de basis voor een goede relatie (zeker met kinderen) is je houding, je uitstraling. Verder hoeven de nieuwsgierigheid naar kinderen en de ontwikkelingsmogelijkheden voor kinderen ook niet alleen van de ouders te komen. Ouders hoeven sowieso niet alles zelf te doen. Net als nu.

Hoe gaan we dit allemaal organiseren? Hoe gaan we de mogelijkheden ontdekken?

We hoeven het wiel niet opnieuw uit te vinden. Veel aanbod van activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden voor kinderen bestaat al. De scholen hoeven ook niet te verdwijnen. Als ze maar vanuit een ander vertrekpunt functioneren: niet opleggen, maar faciliteren, mogelijkheden laten zien en creëren.
De mogelijkheden ontdekken we verder door met elkaar te communiceren, via Google, sociale media, speciaal hiervoor ontwikkelde websites (bijvoorbeeld à la Marktplaats, maar dan niet alleen met de nadruk op het “onderwijsaanbod” maar ook op de vraag), of op een manier die we nog niet kennen en die ik niet kan verzinnen, maar andere mensen ongetwijfeld wel. Een beetje zoals we nu dingen vinden, maar dan terwijl we andere dingen aan het zoeken zijn.
En vaak leidt het ene vanzelf tot het andere. We hoeven ook niet constant aan het zoeken te zijn.

Wie gaat al deze persoonlijke aandacht aan kinderen geven? Waar halen we de tijd vandaan?

Het is evident dat in een klas van 30 leerlingen geen sprake is van persoonlijke aandacht. En dat persoonlijke aandacht letterlijk meer aandacht vergt en dus meer mensen om deze te geven (ook bij groepsactiviteiten). Nu is het ook zo dat heel veel mensen het leuk, fijn, boeiend vinden om contact met kinderen te hebben, om kinderen iets te leren, om ze te begeleiden, of iets samen met kinderen te doen – naast de mensen die sowieso al met kinderen werken, zoals leraren, begeleiders, coaches, therapeuten enzovoorts. Bij een grotere variëteit en flexibiliteit in wat voor kinderen mogelijk moet zijn, hoort meer variëteit en flexibiliteit in bij wie erbij betrokken wordt en hoe.
Dit betekent dus dat een breder palet aan mensen betrokken wordt bij de opvang en de ontwikkeling van kinderen (en nee, ik bedoel niet dat we allemaal in een commune moeten gaan wonen of dat een kind de hele dag van de ene plek naar de andere moet gaan hoppen). Het kan zijn dat het ene kind in een bepaalde periode maar met twee volwassenen te maken heeft en het andere met twintig, maar waar het vooral om gaat, is dat het de goede twee zijn en de goede twintig. Dus de nadruk komt meer te liggen op match, affiniteit. De ene kunstenaar vindt het misschien prima om een paar kinderen zelfstandig aan het werk te hebben in zijn atelier terwijl hij zelf aan het werken is. Een andere werkt graag alleen in een muisstille ruimte, maar wil wel voor een paar uur per week één of meerdere kinderen intensief begeleiden. Opa en oma hebben misschien niet zoveel zin om de kleinkinderen iedere woensdagmiddag over de vloer te hebben, maar willen de kinderen wel graag meenemen als ze gaan kamperen. De buurman vindt het juist heerlijk om kinderen vaak over de vloer te hebben en als die mee willen doen met tuinieren is het helemaal feest. Ik kan van alles roepen, het gaat om het idee.
Er is al veel mogelijk. Vaak voor onze neus. Er is veel bereidwilligheid en beschikbaarheid. Die worden alleen vaak niet benut (onder meer omdat we te veel in hokjes denken of omdat we mensen “niet lastig willen vallen”).
Verder ontstaan er ook veel meer mogelijkheden naarmate we onze echte behoeftes meer leidend laten zijn in ons leven en de economie meer voor ons laten werken, in plaats van dat we steeds aan de eisen van de huidige economie moeten voldoen.
Er is niet veel belangrijkers en dankbaarders dan kinderen zo goed mogelijk te laten opgroeien en zich zo goed mogelijk te laten ontwikkelen. Hiermee leggen we de basis voor een gezonde en gulle samenleving. En een samenleving waarin mensen hun echte behoeftes kennen heeft per definitie tijd en middelen voor wat echt belangrijk is.

Zouden kinderen dan niets missen, als ze niet volgens een curriculum onderwezen worden?

Om te beginnen suggereert de vraag of kinderen “dan” niets zouden missen dat kinderen “nu” niets missen, of alles leren wat belangrijk voor hen is om te leren. Maar deze suggestie komt niet overeen met de werkelijkheid. Veel van wat in “het curriculum” staat – even los van de relevantie ervan – wordt niet echt geleerd. Veel wordt “geleerd” voor een toets en daarna grotendeels – zo niet helemaal – vergeten. Veel haalt deze status niet eens. Daarnaast missen kinderen nu juist een heleboel wat ze wel graag zouden willen leren, doen, beleven, en een heleboel wat wel zou blijven plakken en nut zou hebben in hun latere leven. Om maar te zwijgen over de slechte prestaties van het huidige onderwijssysteem als het gaat om basisvaardigheden, zoals lezen, schrijven en rekenen.
Het huidige onderwijssysteem heeft een obsessie met wanneer wat geleerd moet worden en zendt steeds alarmerende mededelingen over achterstanden. Soms zelfs over niet meer in te halen achterstanden. Maar achterstand kun je alleen hebben in vergelijking met een norm die iemand bedacht heeft of in vergelijking met anderen. Niet als je jezelf als vertrekpunt neemt. Dan kun je hooguit nog niet zo goed gitaar spelen als je graag had gewild en ga je verder oefenen om daar beter in te worden.
Verder kan het inderdaad zijn dat je iets mist, als je alleen vanuit je eigen motivatie leert. Dan is het moment aangebroken dat je weer iets nieuws gaat leren. Of dat je iemand gaat zoeken om je te helpen met iets wat jij niet kunt, maar die andere persoon juist uitstekend. Lang leve de verscheidenheid tussen mensen. Maar het doorslaggevende punt is: wat je uit eigen wil leert, leer je echt. En als je in het leven leert (in plaats van daarvan afgezonderd), kom je vanzelf tegen wat je nodig hebt om de dingen te kunnen doen die jij wilt doen.

Hoe waarborg je dat kinderen basisvaardigheden, zoals lezen, schrijven en rekenen, leren? Daarvan is ook bekend dat als je het op latere leeftijd leert, het veel moeizamer gaat. Moet je dit desnoods niet opleggen?

Als het belangrijk voor kinderen is om iets te leren, omdat het een basisvaardigheid is om veel andere dingen te kunnen, dan komen ze daar snel genoeg achter. Dat is bij lezen, schrijven en rekenen zeker het geval. Des te meer als kinderen meer in contact komen met het echte leven. Dat neemt niet weg dat volwassenen kinderen kunnen wijzen op nuttige dingen om te leren en hen kunnen stimuleren om dat te doen. Dit kan door kinderen het nut en de aantrekkelijkheid van deze dingen te laten inzien en ervaren. Verder is het vooral zaak dat een kind op een manier kan leren die bij hem past. Als er een gebied is waarop persoonlijke aandacht en een persoonlijke aanpak wonderen kunnen doen, dan is het wel bij het leren van basisvaardigheden.
Er is zeker een pleidooi te houden om extra moeite te doen om kinderen op jonge leeftijd bepaalde vaardigheden te laten leren. Dit komt doordat een belangrijke factor om te kunnen leren – de neuroplasticiteit van ons brein – afneemt in de loop van ons leven. Om iets te kunnen leren of onthouden, moeten er namelijk nieuwe fysieke verbindingen tussen onze hersencellen worden gemaakt. Het kinderbrein heeft meer neuroplasticiteit, wat betekent dat het makkelijker deze verbindingen legt. Hierdoor kunnen kinderen makkelijker leren. Maar er zijn ook andere belangrijke factoren die bepalen hoe makkelijk een kind iets leert, zoals motivatie, concentratievermogen, geduld, doorzettingsvermogen en context. Ook deze factoren ontwikkelen zich in de loop van ons leven, vaak in positieve zin. Dus dat het gunstiger kan zijn als kinderen op jonge leeftijd bepaalde dingen leren, betekent nog niet dat ze deze dingen koste wat kost op een bepaalde leeftijd móeten leren, desnoods onder dwang. Onder dwang leren is niet alleen ineffectief, het kan er ook toe leiden dat kinderen een hekel aan leren krijgen, of dat ze aan zichzelf gaan twijfelen (als ze om de een of andere reden niet kunnen voldoen aan wat van hen wordt verwacht en gaan denken in termen van “ik ben slecht in…” of “ik kan niet…”). Om maar te zwijgen over het gesteggel dat het kan opleveren.
Ter vergelijking. De vruchtbaarheid van vrouwen is over het algemeen het hoogst tussen de late tienerjaren en midden twintig. Dit heeft te maken met de kwaliteit van de eicellen en de kans op succesvolle ovulatie. In deze periode is de kans op een natuurlijke zwangerschap het grootst, en zijn miskramen en complicaties minder waarschijnlijk. Maar dit gegeven is voor de samenleving geen reden om tienerzwangerschappen te stimuleren of voor vrouwen om te denken dat ze echt vóór hun 25ste zwanger moeten worden, omdat het later moeilijker kan worden. Naast vruchtbaarheid spelen andere factoren een rol bij de beslissing wanneer zwanger te worden. Bijvoorbeeld: de wens om eerst een opleiding af te maken of een start te maken met een carrière, de afwezigheid van een partner met wie je een kind zou willen krijgen en opvoeden of simpelweg het gevoel dat je eraan toe bent. De medische wereld heeft ook niet stilgestaan en kan zwangerschappen steeds beter begeleiden en zelfs mogelijk maken. Ten slotte ondervinden kinderen ook niet per se nadeel van een iets oudere moeder. Integendeel.
Ons leven wordt niet helemaal gedicteerd door onze biologie. Dus ook als het om leren gaat, en over de ontwikkeling van een kind, is er zeker een pleidooi te houden voor meer ontspanning.

Wat als een kind van nature enigszins apathisch is en blijkbaar niets wil? Moet je als ouder niet wat sturender worden, om je kind in beweging te krijgen?

Dat is in ieder geval geen reden om voor een kind te gaan bepalen wat hij zou moeten doen. Maar zo’n kind kun je uiteraard “uitnodigen” om dingen te doen, om daar kennis mee te maken (net zoals je dat bij kinderen die niet “apathisch” zijn ook doet). Je kunt dingen ook aantrekkelijker proberen te maken. Dan zie je wel of iets aanslaat. Belangrijk is dat dit op een ontspannen manier gebeurt, niet vanuit een idee dat iets opgelost moet worden. Weten wij veel wat er in die “apathie” allemaal aan het gebeuren is. Ik moet denken aan Benjamin, uit de aflevering van het tv-programma Andere Tijden over Iederwijs, een van 2002 tot 2013 in een aantal Nederlandse scholen toegepast onderwijssysteem waarin de interesses en wensen van ieder kind centraal stonden. Op zo’n school zat Benjamin vaak alleen, op een rustig plekje, zonder (in ieder geval zichtbaar) iets te doen. Daar had hij op die momenten dus behoefte aan. Er werd wel gevraagd of hij oké was, of hij misschien iets anders wilde. Maar dat was het dan. Want blijkbaar wilde hij met rust gelaten worden. Verder had hij een grote interesse in raketten en zat hij met een vriendje dingen uit elkaar te halen. Hij leerde trouwens pas op zijn tiende lezen, toen hij een spelletje wilde spelen waarvoor hij moest kunnen lezen. Op het moment dat het programma werd gemaakt, volgde hij de opleiding Data Science en kwam hij erg ontspannen over. Het is dus toch “goed gekomen” met hem.

Wat als een kind (alleen maar) ongezonde dingen wil doen? En wat als kinderen alleen maar willen spelen, gamen of met hun smartphone bezig zijn? Misschien zijn kinderen toch niet (altijd) zo nieuwsgierig en leergierig.

Gezonde keuzes maken is niet zo simpel. Je moet weten wat wel of niet gezond is, je moet de gezonde keuze willen maken en je moet in staat zijn om deze keuze te maken. Dit gaat vaak mis. Overduidelijk niet alleen bij kinderen. Maar als kinderen ongezonde keuzes maken, horen opvoeders dit zeker bij te sturen. Dit is onderdeel van de zorg voor kinderen. Maar ook in deze situaties is het aan te raden om dwang en verbod pas als laatste middelen in te zetten. Dat scheelt een hoop drama – en relatieschade. Als een kind evident ongezonde neigingen heeft, is de noodzaak om hem kennis te laten maken met andere mogelijkheden nog veel groter (dan wanneer je alleen bezig bent met de horizon van een kind verbreden). Dan haal je alles uit je (of andermans) gereedschapskist om dit kind richting andere mogelijkheden te begeleiden: je gaat met hem in gesprek, je probeert te achterhalen wat de oorzaak van de ongezonde keuzes is, je laat hem nieuwe dingen ontdekken en uitproberen, je stimuleert, begeleidt, steunt. Ik schrijf bewust “evident ongezond”, omdat enige behoedzaamheid voordat je iets tot ongezond of onverstandig bombardeert heel gezond is.
Spelen zien volwassenen als leuk en gezond, maar niet zozeer als nuttig. Deze perceptie leidt ook tot uitspraken zoals “kinderen willen alleen spelen, ze willen niets leren”. Maar spelen en leren staan niet los van elkaar. Voor kinderen is spelen juist een van de krachtigste manieren om te leren. Door te spelen ontdekken ze de wereld om hen heen, ontwikkelen ze sociale vaardigheden, leren ze problemen oplossen en bouwen ze aan hun creativiteit en zelfvertrouwen. Het is niet zozeer dat kinderen niet willen leren, maar dat leren voor hen vaak een natuurlijke en plezierige activiteit is wanneer het verweven is met spel.
Ook heerst nogal het beeld dat kinderen alleen maar willen gamen, spelletjes op de smartphone willen doen of met chatten en sociale media bezig willen zijn. Kinderen besteden inderdaad veel tijd aan deze activiteiten, met mogelijk ongezonde gevolgen voor hun ogen, hoofd en geest. Maar de vraag is waarom kinderen dat doen. Hier zijn veel redenen voor. Gamen en sociale media zorgen voor een dopamineboost, wat gevoelens van plezier en beloning veroorzaakt. De industrie speelt hier bewust op in, om deze producten verslavend te maken, om hier veel geld aan te kunnen verdienen. Zo bieden games en smartphones ook een compensatie voor dagelijkse verplichtingen en stress, zoals school, druk door school en sociale druk. Maar online platforms en games bieden kinderen ook een omgeving om te experimenteren met verschillende aspecten van zichzelf, en om hun vaardigheden en hun identiteit te ontwikkelen. Er zijn dus allerlei redenen om kinderen goed te blijven begeleiden, maar het is niet allemaal óf goed óf slecht. En de gouden vraag blijft: zíjn kinderen zus of zo, of máákt de wereld waarin we leven kinderen zus of zo?

Impliceert opvoeding in vrijheid dat ouders geen verantwoordelijkheid dragen voor het gedrag van hun kinderen? Kun je erop vertrouwen dat kinderen vanzelf leren omgaan met de grenzen van anderen? Hoever strekt je taak als ouder als je merkt dat anderen last hebben van je kind?

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor hun kinderen. Dit is onderdeel van hun zorgtaak.
Hoe kinderen door hun ouders behandeld worden en wat voor voorbeelden ze krijgen is van grote invloed op hun gedrag. Ook op hoe ze met anderen omgaan. Maar het is niet nodig en niet eens heilzaam dat ouders (op basis van hun normen en waarden) bij voorbaat bepalen wat mag gebeuren in het contact van hun kinderen met anderen. In de omgang met anderen ontdekken kinderen vanzelf wat wel of niet goed uitpakt. Ze leren met anderen eruit te komen en hun gedrag bij te stellen. Zo ontdekken ze ook dat Jantje iets prima vindt, maar Pietje niet.
Maar er kunnen natuurlijk situaties ontstaan waarin het niet vanzelf “goed gaat” en je kind in de problemen komt of dreigt te komen. Dan heb je als ouder uiteraard een taak om hem te beschermen en verder te begeleiden. Hetzelfde geldt wanneer je kind iemand “lastigvalt” die niet goed in staat is zijn grenzen aan te geven. Dan kun je die ander uiteraard ook te hulp schieten. En je kunt sowieso ingrijpen om te voorkomen dat het gedrag van je kind jegens anderen jouw grenzen overschrijdt. (“In mijn bijzijn wordt niemand mishandeld, gekleineerd, gepest, belachelijk gemaakt…”)
De nadruk ligt op deze manier dus niet op van tevoren bepalen wat wel of niet mag in de relatie met anderen, maar om een kind te begeleiden om de relatie met anderen goed te hanteren. Dat is dus meer nadruk op communicatie en afstemming, minder op van tevoren opgelegde regels. Zo beperk je je kind zo min mogelijk en laat je hem leren omgaan met de verschillen tussen mensen.

Wat als je helemaal niks met kinderen hebt? Word je door hun bredere aanwezigheid in de maatschappij gedwongen om toch met ze om te gaan óf om als een kluizenaar te leven?

Natuurlijk niet. Dan doe je niets met kinderen. Dan werk je op een plek waar kinderen niet aanwezig zijn. (Ze kunnen sowieso niet overal en altijd rondlopen.) Dat is toch geen verplichting? Je komt wel vaker kinderen tegen, want ze worden niet meer weggestopt. Maar zo heftig is dat toch niet? Je kunt zelfs gave dingen voor kinderen doen zonder dat je affiniteit of contact met ze hebt, naar het voorbeeld van kinderboekenschrijver Annie M.G. Schmidt: “Ik zal ze niet schoppen als ik ze tegenkom, maar ik ben niet speciaal dol op kinderen.”

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

De kunst van het groots zijn

Een echt vrije economie

Zijn er dan geen vervelende klusjes die echt niemand wil doen terwijl ze wel nodig zijn?

Misschien niet. De verscheidenheid tussen mensen valt niet te onderschatten. Maar als zulke klusjes er toch blijken te zijn, dan hebben we de toverformule om dat op te lossen allang uitgevonden: gewoon netjes verdelen. Het liefst rekening houdend met wie de minste afkeer tegen iets heeft. Nog steeds op vrijwillige basis.
We vinden het doorgaans niet erg om iets te doen wat we vervelend vinden, als dat maar incidenteel is, als we maar niet veroordeeld worden tot vooral dat te moeten doen.

Zullen sommige behoeftes niet altijd tegen beperkingen aanlopen? We kunnen bijvoorbeeld niet de hele wereld in een groot huis aan het strand laten wonen. Ook niet in een klein huis.

Dat is waar. Maar het is ook maar de vraag in hoeverre dit nodig is. Want niet iedereen houdt van strand en niet iedereen houdt van groot. En zelfs als je van strand houdt, kan het voor jou helemaal niet praktisch zijn om aan het strand te wonen.
Het probleem met de vraag naar woningen is dat er op dit moment heel veel meelift met of zelfs afleidt van de behoefte om een fijne plek te hebben om te wonen. Je eigen koopwoning wordt erg geassocieerd met veiligheid. Daarnaast heeft een woning heel vaak de functie van statussymbool en van beleggingsobject. Dat maakt dat mensen heel andere eisen aan een woning stellen dan als ze alleen zouden nagaan wat voor hen functioneel en aangenaam is.
Als we bewuster naar onze behoeftes kijken en als blijkt dat veel mensen weleens op het strand zouden willen wonen, dan kan de aanpassing van het aanbod zijn dat er meer mogelijkheden ontstaan om tijdelijk aan het strand te verblijven, in plaats van het gevecht om een plek aan het strand te veroveren en permanent te bezetten.
Verder geldt dat we elkaar meer gunnen als we het zelf goed hebben. Als je te krap in een verwaarloosde wijk woont, kan het aanzien van een villa aan het strand pijn doen. Zelfs als je niet van strand houdt, zelfs als je niet zoveel ruimte nodig hebt. Op dat moment is die villa niet zozeer een woning die je graag had willen hebben, maar vooral een symbool van ongelijkheid. Dan staat die vooral voor de boodschap dat sommige mensen het beter verdienen te hebben dan anderen, zelfs overdreven beter. Maar als je lekker zit waar je zit, zit je er niet mee als iemand anders het groter of mooier heeft.

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

4. Een ultieme voorstelling

De omgekeerde oorlog

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave


Deel 2: Handelingsperspectief

1. Beginnen voor gevorderden

Revolutie door evolutie

Impliceert de term “achterblijvers” niet dat het een doel is dat iedereen richting een nieuwe norm beweegt? Is dit niet nogal dwingend? Er zijn namelijk ook mensen die zich prima voelen met hun leven en opvattingen zoals ze zijn.

Een norm kan een feitelijke omschrijving zijn (hoe de meeste mensen zich gedragen) of een voorschrift (hoe je je hoort te gedragen). Bij het principe dat iedereen een goed leven verdient, hoort natuurlijk wel het “voorschrift” dat je jezelf en anderen een goed leven gunt. En dan zoals ieder het voor zichzelf invult. Voor de rest schrijf je vanuit dit principe dus juist geen gedrag voor.
Ter illustratie: het voorschrift rond vrouwenemancipatie is dat mannen en vrouwen gelijke rechten moeten hebben. In de praktijk zijn er door emancipatie steeds meer vrouwen betaald werk gaan doen, waardoor de feitelijke norm van hoe vrouwen zich gedragen veranderd is. Maar hiermee is niet gezegd dat het een doel is dat vrouwen betaald werk doen. Een vrouw die graag vooral met het huishouden en de opvoeding van de kinderen bezig is, staat in haar goed recht. Een man trouwens ook.
Maar is het wel een doel dat we allemaal de opvatting aanhangen dat iedereen gelijke rechten moet hebben? Als je een maatschappij voor je ziet waarin iedereen met evenveel recht een goed leven wordt gegund, kun je dat wel stellen. Maar dat werkelijk iedereen deze opvatting heeft is geen doel op zich. We komen al ver genoeg als een overheersend deel van de maatschappij hiervoor gaat staan. Gelukkig maar, want je kunt niet voorkomen dat er “achterblijvers” zijn. Je kunt iemand niet dwingen van opvatting te veranderen (los van het feit dat het totaal in strijd zou zijn met de wens om niet in strijd te leven en respect te hebben voor hoe anderen in elkaar steken). Je kunt iemand hooguit proberen te overtuigen – en schadelijk gedrag ten opzichte van anderen zoveel mogelijk proberen te verhinderen. Uiteindelijk kun je ook respecteren dat iemand racistisch of homofoob is, als hij maar niet praktiserend is.

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

2. Fundamentele veranderingen

Zeven levenstaken

Deze zeven levenstaken zouden van niets en niemand afhankelijk zijn behalve van jezelf. Maar wat schiet je ermee op als je je waardigheid onvoorwaardelijk omarmt terwijl je nog steeds aan de eisen van anderen moet voldoen om je rekeningen te kunnen betalen?

Wat je hiermee opschiet, is dat je basishouding verandert, wat weer tot andere veranderingen leidt. Als je uitgangspunt is dat je net als ieder ander een goed leven verdient en dat je jezelf niet zou moeten forceren om je behoeftes te kunnen bevredigen, ga je je anders tot jezelf en tot anderen verhouden. Dan ben je beter in staat om je echte behoeftes te kennen, spreek je deze ook eerder uit, enzovoorts. Je legt je ook minder snel neer bij een situatie die niet voor je klopt. Je probeert eerder iets nieuws. En de kans dat iets lukt is altijd groter als je het probeert dan als je het niet probeert. Als je jezelf meer gunt, is de kans ook groter dat anderen je ook meer gaan gunnen. (En als je blijft dragen en incasseren is de kans groot dat je zult moeten blijven dragen en incasseren.) De kans dat je iets krijgt is altijd groter als je ernaar vraagt dan als je het niet doet.
Het gaat er steeds om dat je de ruimte zoekt om te doen wat voor je klopt. Hiervoor ben je van niets en niemand afhankelijk (ook al hebben sommigen door hun uitgangspositie uiteraard bij voorbaat meer ruimte dan anderen).

Leven in strijd gaat gepaard met angst, maar dat geldt voor afwijken van de norm ook. Afwijken is ook nog eens ongemakkelijk. Wat schiet je hiermee op?

Laten we vooropstellen dat een leven zonder angst niet bestaat. De vraag is alleen wat voor angst en hoe je je ertoe verhoudt.
Angst voelen we (op sommige momenten) door onze inherente kwetsbaarheid en die van onze dierbaren. En ook de angst voor afwijzing en teleurstelling hoort bij mens zijn. Gelukkig weerhouden deze angsten ons er meestal niet van anderen lief te hebben en dingen aan te gaan.
Maar de angst door een leven in strijd is anders. Dat is angst om je niet te redden, om niet genoeg te hebben, terwijl wat we onder “genoeg” verstaan steeds méér wordt. We worden tenslotte van alle kanten gestimuleerd om steeds meer “nodig” te hebben. En we hebben ook steeds meer “nodig” als compensatie voor ons te moeten forceren om in de maatschappelijke strijd succesvol te zijn. Als “genoeg” steeds meer wordt en als je vooral op jezelf aangewezen bent, ben je nooit gerustgesteld dat je genoeg hebt. Je voelt je nooit veilig genoeg. Hier zitten we in gevangen.
Alle zeven levenstaken zijn ergens ongemakkelijk, simpelweg omdat we niet gewend zijn om zo in het leven te staan en om zo te handelen. Maar afwijken van de norm is alleen ongemakkelijk totdat je eraan went. Afwijken van wat voor jezelf klopt (door aan de norm te voldoen) is permanent belastend en vaak schadelijk.
De zeven levenstaken vragen dus van ons dat we door ons ongemak heen gaan. En dat we onze angst trotseren, in plaats van erin gevangen blijven. “Onze diepste behoeftes uiten” vraagt dat we omgaan met de angst voor afwijzing en teleurstelling, en met de pijn die we voelen als deze zich voordoen. Hier staat tegenover dat we een kans maken dat onze diepste behoeftes worden bevredigd. “Vrij geven” vraagt dat we omgaan met de angst dat we niet genoeg zullen hebben. Maar dit is geen betoog om op zijn Franciscus van Assisi’s alles wat je hebt op te geven. Niemand heeft er baat bij als je in de knel komt. Jijzelf zeker niet. Maar door dichter bij je echte behoeftes te komen, ga je meer beseffen wanneer je genoeg hebt, en ruimte hebt om vrij te geven.
De zeven levenstaken vergen dus zeker moed, maar je schiet er veel mee op. Je krijgt jezelf ervoor terug. En je draagt bij aan een wereld waarin strijd niet meer de norm is, een wereld waarin we meer voor elkaar betekenen.

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave

3. De kunst van het grootbrengen

Ontdekkingsreizen anno nu

Is dit een pleidooi voor thuisonderwijs?

Niet per se. Thuisonderwijs is vooral interessant als het breed ingevuld kan worden – niet alleen letterlijk thuis of alleen met de ouders – en werkelijk met het kind als vertrekpunt – niet met het curriculum alsnog als kader (hoewel thuisonderwijs ook ingezet kan worden om makkelijker of sneller door het curriculum heen te komen). Thuisonderwijs is dus vooral aantrekkelijk als het zich vertaalt in voldoende mogelijkheden voor kinderen om te verkennen en verdiepen wat hen aanspreekt, op hun eigen manier. En als het geen aanslag wordt op de tijd, energie en middelen van de ouders. Anders schiet het zijn doel voorbij. Anders loop je het risico dat de wereld van zo’n kind te klein blijft en dat zijn ouders in een hoop stress belanden. Dat is voor niemand een gezonde situatie.
Dit is dus een pleidooi om de ruimte te zoeken om kinderen zo dicht mogelijk bij zichzelf te laten opgroeien en zoveel mogelijk in contact met wat bij hen past. Dit is een stuk intensiever dan een kind “zomaar” naar school brengen, maar de ontwikkeling van kinderen verdient prioriteit, het verdient veel aandacht en investering. Onderwijs is geen terrein waar “efficiëntie” de doorslag moet geven. Daar is het veel te belangrijk voor. Maar dit is geen fundamentalistisch pleidooi. Er is niets wat koste wat kost moet. Een geforceerde verbetering is uiteindelijk geen verbetering.

Heeft school niet een belangrijke sociale functie? Zouden kinderen die niet naar school gaan dat niet missen?

Nee en nee. Als je kinderen voor een groot deel van hun tijd op één plek zet, zullen ze daar waarschijnlijk met mensen leren omgaan en vrienden maken. Dat is niet de verdienste van school. Hetzelfde mechanisme treedt zelfs op als je kinderen in een asielzoekerscentrum plaatst. Daar kunnen ze ook vrienden maken. Of niet. Net zoals op school. Sommige kinderen vinden geen aansluiting op school. Voor sommige kinderen houdt de “sociale” kant van school zelfs in dat ze gepest worden.
Als we het hebben over socialisatie in de zin van met mensen leren omgaan en banden aangaan, is school juist een beperking. Op school word je in een arbitraire groep geplaatst, alleen op basis van leeftijd en later van “niveau”, en daar moet je het mee doen. Het is nogal dwingend. Het houdt geen rekening met persoonlijke voorkeuren.
Als kinderen – in plaats van naar school – naar plekken gaan om iets te doen waar ze affiniteit mee hebben, is de kans juist groter dat ze daar mensen zullen treffen met wie ze een betere klik hebben. Dat kunnen kinderen van dezelfde leeftijd zijn, of van andere leeftijden, of volwassenen. Contact hoeft verder ook niet altijd in groepsverband plaats te vinden, maar kan ook in een-op-eenrelaties.
Zo is de socialisatievraag – of liever, de connectievraag – ook niet meer “hoe pas ik in een willekeurige groep?” maar “hoe vind ik de groep of de individuen die bij mij passen?”. Deze omkering laat overigens nog voldoende ruimte over om te leren omgaan met mensen die anders zijn dan jij, want die kom je altijd tegen – en zelfs de mensen met wie je een betere klik hebt zijn nog steeds heel anders dan jij.

Is het niet onverantwoord dat een kind geen diploma haalt? Worden zijn toekomstige kansen hierdoor niet onnodig beperkt?

Er valt veel aan te merken op diploma-eisen en de manier waarop diploma’s moeten worden gehaald, maar er valt niet te ontkennen dat de huidige maatschappij erg op diploma’s gericht is. In die zin is het dus handig – of in ieder geval de “veilige optie” – om een schooldiploma te hebben en het liefst ook een afgeronde vervolgopleiding. Dat klinkt inderdaad verantwoord. Het wordt pas link als je hierdoor concludeert dat een diploma koste wat kost gehaald moet worden. Of met andere woorden: als de veronderstelde baten niet worden afgewogen tegen de kosten. Want voor sommige kinderen kunnen de kosten van een diploma te hoog zijn. Als het erg problematisch gaat, kan dit spoor leiden tot emotionele schade (ook tussen kind en ouders), een negatief zelfbeeld en een hekel aan leren. Dat gaat ongetwijfeld ook ten koste van ontwikkelingen op andere fronten, want wie een gevecht aan het leveren is om aan school- en diploma-eisen te voldoen, heeft geen tijd, energie of inspiratie meer om te doen wat wel bij hem past.
Het gaat dus om de goede balans vinden tussen wat je beoogt en wat de realiteit je laat zien. Als “goed doen voor de toekomst” te veel stress brengt in het heden, valt dus te betwijfelen of de toekomst hier zo van gediend is. Daarnaast zijn deze zaken ook niet zo definitief en dramatisch als de “maatstaffundamentalisten” ons willen doen geloven. Er zijn meer wegen die naar Rome leiden en een kind dat een gezonde basis heeft, is beter in staat om deze wegen te bewandelen.

Als je niet de gebruikelijke maatstaven volgt (ontwikkelingsfases, cijfers, diploma’s), hoe weet je dan of het goed met je kind gaat?

Deze vraag suggereert dat “het goed doen” volgens de gebruikelijke maatstaven een teken is dat het goed met je kind gaat. Maar dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Dat een kind het goed op school doet, volgens de maatstaven van het schoolsysteem, hoeft niet te betekenen dat hij gelukkig is. Om maar wat te noemen.
Maar hoe weet je dan of het goed gaat?
Je hebt daar een goede indicatie voor als je kind gelukkig overkomt, ontspannen. Als hij zin heeft in zijn dag, zijn eigen interesses heeft (ook al is het op een bepaald moment alleen maar in dinosaurussen) en daar iets mee doet. Als je kind zich vrij voelt om zijn gedachten, gevoelens en wensen te uiten, zonder angst voor oordeel of afkeuring. Als hij zich ontspannen en zelfverzekerd gedraagt in contact met anderen. Oftewel: je merkt het gewoon. Dit is geen hogere wiskunde. Maar voorspellen hoe het in de toekomst met je kind zal gaan is een onmogelijke taak.

Voor veel kinderen zou het aantrekkelijk kunnen zijn om zich anders tot school te verhouden, maar creëert dit niet een voedingsbodem voor ongelijkheid binnen een school (tussen leerlingen die van hun ouders wel anders met school mogen omgaan en leerlingen die dat niet mogen)?

Ja, deze ongelijkheid kan ontstaan. Maar dit soort ongelijkheid is inherent aan evolutionaire veranderingsprocessen. De veranderingen vinden helaas niet bij iedereen tegelijkertijd plaats. Overigens bestaat ongelijkheid tussen leerlingen omdat ze verschillende ouders hebben nu al. De ene leerling heeft een smartphone, de andere niet (of een veel goedkopere), de ene leerling draagt merkkleding, de andere niet, en wat in iedere broodtrommel te vinden is, verschilt ook nogal. Om maar te zwijgen over ongelijkheid doordat de ene ouder mondiger is dan de andere (en dus eerder “verhaal” komt halen bij school) en doordat de ene ouder wel kan helpen bij huiswerk en de andere niet. Als een deel van de ouders een stuk relaxter wordt over de schoolprestaties van hun kinderen en hun kinderen ruimte geeft om school vrijer te benutten, kan dat juist ook voor andere leerlingen een positief effect hebben. Want dat kan het gesprek met andere ouders en met de school voeden, dat kan andere ouders – en leerlingen – op ideeën brengen, dat kan de school tot andere routes doen bewegen. Dat is een voedingsbodem voor meer verandering. Erg is het pas als de school leerlingen anders behandelt. Iets wat nu wel gebeurt. Als je bijvoorbeeld een bepaalde diagnose hebt, zoals dyslexie, autisme of ADHD, krijg je wel meer begrip en begeleiding – en hulpmiddelen of meer tijd om toetsen te maken. Als je “gewoon anders in elkaar steekt” zonder dat dit in een diagnose wordt vertaald, ligt dit meestal anders, zeker op de middelbare school.

Wordt het niet ingewikkeld om voor een klas te staan waarin een deel van de leerlingen zegt: “dit interesseert me niks, ik luister niet naar wat je zegt, ik kom wel wanneer ik zin heb” – met steun en goedkeuring van de ouders? Je maakt dan dus gebruik van het huidige schoolsysteem voor zover dat niet al te zeer botst met je wensen, maar door er niet volledig in mee te gaan, ondermijn je de positie van de individuele docent die zijn best doet voor de klas.

Het ís ingewikkeld om voor een klas te staan waarin een deel van de leerlingen de docent uitdaagt en respectloos behandelt. Daar kunnen docenten in het huidige schoolsysteem alles over vertellen. Dat is het resultaat van een systeem waarin één kant duwt en de andere kant (soms) terugduwt, waarin één kant van alles oplegt en de andere kant (soms) rebelleert. Dat is een van de redenen waarom zo’n systeem verleden tijd zou moeten zijn.
Een heel ander verhaal is als ouders hun kinderen naar school sturen met de boodschap dat ze zich – uiteraard op een respectvolle manier – mogen inbrengen. Dat ze mogen vragen waarom ze iets moeten leren, waar ze het voor kunnen gebruiken. Dat ze mogen zeggen als iets hun niet aanspreekt, dat ze mogen vragen of het anders kan. Dat ze mogen aangeven als ze ergens last van hebben, als iets niet voor hen werkt. Dat ze verzoeken en voorstellen mogen doen. En zo zijn er veel voorbeelden te geven. Het is algemeen geaccepteerd dat een leerling mag aangeven dat hij iets niet begrijpt, maar er valt dus nog veel te winnen in de relatie tussen leerling en docent. Het kan veel meer een dialoog worden, een respectvolle dialoog.
Het gaat er zeker niet om dat ouders op een opportunistische manier “het systeem” gaan lopen ondermijnen. Eigenlijk kan er niet eens sprake van opportunisme zijn, aangezien deelname aan het systeem geen keuze is maar een plicht. Waar het om gaat, is dat er – ondanks de schoolplicht – minder in termen van verplichtingen wordt gedacht en gehandeld en meer in termen van (leer)behoeftes, in een omgeving waar ieders behoeftes als even belangrijk worden gezien en behandeld. Dit leidt tot veel grensverleggende vragen. Mag een leerling “met alle respect” zijn huiswerk niet doen? (Dan is huiswerk een extra mogelijkheid om te oefenen, geen verplichting.) Mag een leerling iets anders doen tijdens een les (ergens anders of op dezelfde plek) als hij anderen niet stoort en niets extra’s van de leraar vraagt? (Misschien voegt die les voor een leerling niet veel toe of is op die manier te moeilijk te volgen.) Mag je kind thuisblijven als hij even echt geen zin of energie heeft om naar school te gaan (zonder dat hij lichamelijk ziek is)? (Misschien moet hij ergens van bijkomen of zich opnieuw opladen.)
Uiteraard zoek je als ouder ook de weg van de minste weerstand. Je stuurt je kind niet naar een zeer traditionele school met de aanmoediging om ruimte voor zichzelf te zoeken. Dan kies je een school die uit zichzelf meer bereid is om deze ruimte te geven. Daarnaast neem je samen met je kind zelf verantwoordelijkheid voor de consequenties van zijn keuzes. Je belast de school er niet mee.
Het kan zijn dat het hoe dan ook een beetje schuurt, maar dat beetje schuren is soms nodig voor groei en verandering.

Dat het een goede zaak is als ouders ontspannen zijn, zal niet snel betwist worden, maar dat hebben ze toch niet helemaal zelf in de hand? Je hebt nu eenmaal je karakter en het leven vraagt veel van je, wat snel tot stress en overbelasting kan zorgen.

Dat is voor een deel zeker waar. Maar je kunt hier aandacht aan besteden. Je kunt aan jezelf werken, je kunt meer aan jezelf denken, je kunt je prioriteiten herschikken, je kunt jezelf meer gunnen. Dit speelt niet alleen in relatie tot werk en andere verplichtingen, maar zeker ook in de omgang met je kinderen. De ontspannen ouder is vaak te verkiezen boven de “perfecte ouder”. Het is alleen maar gezond dat je kind weet dat je je grenzen hebt, dat sommige dingen je niet lukken of te veel voor je zijn. Je hebt ook niet alles onder controle en kunt niet alles oplossen. Je kunt zeker niet alles “goed doen” in relatie tot je kinderen. Je kunt niet altijd geduld hebben of “de goede reactie” paraat hebben. En soms heb je simpelweg ergens geen zin in. Hiermee bezorg je een kind ook niet meteen een trauma. Als de basis maar goed is.

Ouders kunnen een stuk ontspannener zijn als kinderen meer meedoen in het huishouden. Hoe kan dit volgens deze opvoedingsvisie in de praktijk vorm krijgen?

Deze visie is een pleidooi om kinderen zoveel mogelijk in de echte wereld te laten meedoen en zich erin te laten ontwikkelen. En het huishouden is echt. Het is de plek waar basisbehoeftes worden bevredigd: eten, schone kleren, een schoon huis (ook al kunnen de meningen verschillen over hoe schoon het huis moet zijn). Wie alleen woont, staat ook in zijn eentje om hiervoor te zorgen (je kunt eten afhalen of iemand anders je huis laten schoonmaken, maar dit moet je nog steeds zelf regelen). Als je met meerdere mensen woont, wordt het meteen logisch om huishoudelijke taken te verdelen. Het wordt best druk in de keuken als iedereen zijn eigen maaltijd kookt, los van het feit dat werkverdeling (thuis of ergens anders) een heel slimme uitvinding is. Het is efficiënter en het maakt gebruik van de verschillen tussen mensen (de een kan iets beter dan de ander of doet iets liever – of met minder tegenzin – dan de ander). Maar het huishouden blijft een verantwoordelijkheid van iedereen die het met elkaar deelt.
Kinderen kunnen niet alles zelf. Ze hebben de zorg van hun ouders nodig. Maar naarmate ze meer zelf kunnen, hoeven hun ouders minder voor hen te doen. Zo gaat het heel natuurlijk met aankleden, douchen, tandenpoetsen. En zo kan het heel natuurlijk gaan met koken, afwassen, de was doen, schoonmaken enzovoorts. Zodra kinderen dat kunnen, is het dan vanzelfsprekend dat zij dat ook doen. Dat moet niet worden opgelegd of gebracht als een vraag om te “helpen”. Je bent je moeder ook niet aan het helpen wanneer je je tanden poetst. Maar in het geval van gezamenlijke behoeftes komt taakverdeling in beeld.
Huishoudelijke taken leveren op zichzelf niet de meest briljante bijdragen op aan de ontwikkeling van kinderen. Op een bepaald moment heb je geleerd wat er te leren valt en zit er vooral veel herhaling in (tenzij je een uitmuntende kok wilt worden of het leuk vindt om steeds nieuwe dingen klaar te maken). Dat neemt niet weg dat het huishouden een uitstekende ontwikkelingsplek is. Daar leert een kind rekening houden met verschillen tussen mensen, afspraken maken over wie wat doet, verantwoordelijkheid dragen, taken slimmer en efficiënter aanpakken en waardering over en weer ervaren. Dat kinderen volwaardig meedoen in het huishouden levert dus veel meer op dan alleen ontspannener ouders.

Verder lezen of terug naar de inhoudsopgave