Zo leefden ze lang en gelukkig.
Totdat de Fransman Jean de La Fontaine zich ermee ging bemoeien. Hij ging haat zaaien.
“Wie voor de geest zorgt, verdient van de honger te sterven”, was zijn bevel.
Toen gingen de poppetjes aan het dansen. Maar liedjes waren er niet meer.
Bij overmaat van ramp deed de Nederlandse vertaler er nog eens een schepje bovenop. Die cultuurbarbaar maakte van de cicade een krekel.
Hoe krijg je zoiets in je hoofd?
Een krekel zingt niet! Een krekel heeft de hik!
Wat als een sprookje begon, dreigde omgetoverd te worden in een Babylonische insectenverwarring, met alle afschuwelijke gevolgen van dien.
Maar toen alle hoop vervlogen leek, toen het gruwelijke einde naderde, toen niemand meer erop rekende, verscheen de Braziliaanse schrijver op het witte paard. De schrijver die in ballingschap was gegaan, onterecht beschuldigd van mierenneukerij. Terug, op dat cruciale moment. Om de puntjes op de i te zetten. Om de cicade, de zang, de mier en – jawel – het hele leven te redden.