Ivana Gomes Durão
De weg

De weg

De grondstelling, het leidende principe, de spil waar mijn hele visie om draait, is dat iedereen – onvoorwaardelijk en met evenveel recht – een goed leven verdient. Een zelf bepaald, ten volle geleefd, ontspannen en betekenisvol leven. Niet een leven dat zich in stand moet zien te houden midden in de stress en de spanning waar we tot over onze oren in zitten.

Diep van binnen wil een mens niets liever dan zijn vermogen benutten om de wereld te verrijken. Een mens wil een positieve invloed op anderen hebben. Een mens verlangt naar verbondenheid.
Dat de mensheid er zo’n puinhoop van maakt, ligt dus niet aan het basismateriaal. Het ligt aan de heersende overtuiging dat we onvermijdelijk in strijd met elkaar zijn en dat we ons aan de regels van deze strijd moeten houden om te overleven. “Je moet je zien te redden”, in een wereld van winnaars en verliezers. Dat klinkt niet zozeer als zwemmen in een warm bad, maar eerder als vechten om een reddingsvest.

Maar het hoeft niet zo te zijn.

We kunnen ieder mens de ruimte geven om in alle authenticiteit tot bloei te komen. We kunnen in een wereld leven waarin we kicken op wat we zelf en met z’n allen tot stand brengen. Als we de maatschappelijke strijd verwerpen en onze focus fundamenteel verleggen. Van de buitenproportionele focus op veiligheid, die mensen terugbrengt tot slaven van hun eigen koninkrijkjes, naar een focus op uit je schulp kruipen, een focus op met gedrevenheid en gulheid je vermogen benutten.
Als we deze fundamenteel andere keuze maken, dan is de kernvraag hoe we op ons best kunnen zijn, wat we nodig hebben om voluit te kunnen leven. Dit moeten we van onszelf en van elkaar weten en onszelf en elkaar gunnen. We moeten alles erop inzetten om onze echte behoeftes te kennen en te bevredigen en ons potentieel te bevrijden.
Dit betekent ook ons bewust zijn van wat we niet nodig hebben, van wat niet bij ons past, van wat we doen en laten uit angst, onzekerheid of gewoonte, of in een kansloze poging om leegte te vullen.

Deze verandering in focus werkt overal door. In hoe we naar onszelf kijken, in hoe we ons tot elkaar verhouden, in wat gebeurt in opvoeding, onderwijs, economie. Als we over de hele linie afstand nemen van strijd en op onze echte behoeftes leren focussen, stoppen we met een gigantische kwelling en verspilling en creëren we een wereld waar we echt in willen leven.


Hieronder tref je de kern van mijn visie: het mensbeeld, de waarden en het richtinggevende principe die eraan ten grondslag liggen, wat een consequente toepassing hiervan betekent en hoe deze in de praktijk kan worden gebracht. Sommige paragrafen zijn voorzien van antwoorden op vragen die daarover zijn gesteld.

Deze tekst is geen eindstation. Aanscherpingen en aanvullingen zullen blijven volgen. Een andere wereld in het leven roepen blijft werk in uitvoering.

Het grootse werk

Deel 1: Conceptuele kaders

  1. Een positief mensbeeld: Een mens verlangt naar betekenis
  2. Een radicaal uitgangspunt: Iedereen verdient een goed leven
  3. Fundamentele veranderingen: Zingevende vooruitzichten
  4. Een ultieme voorstelling: De omgekeerde oorlog

Deel 2: Handelingsperspectief

  1. Beginnen voor gevorderden: Revolutie door evolutie
  2. Fundamentele veranderingen: Zeven levenstaken
  3. Tot voorlopig slot: Grootsheid

Deel 1: Conceptuele kaders

1. Een positief mensbeeld

Een mens verlangt naar betekenis

Niets zo tegenstrijdig als de mens. We zijn ons bewust van onze kwetsbaarheid en eindigheid. We weten dat we een onbeduidend, vluchtig onderdeeltje zijn van een onvoorstelbaar groot, eindeloos geheel. En toch willen we van betekenis zijn. We nemen geen genoegen met alleen eten, slapen en ons voortplanten.

Een mens verlangt naar betekenis. We willen iets voorstellen. We willen ertoe doen.
We willen van waarde zijn in de wereld om ons heen. Betekenis kun je tenslotte alleen in relatie tot een ander vinden, of tot iets buiten jezelf. Zelfs de grootste narcist zul je nooit horen zeggen: “ik beteken heel veel voor mezelf”. Dat denkt die waarschijnlijk ook niet. Betekenis kun je alleen ervaren in verbondenheid.
Onze ten volste beleefde momenten, onze momenten van diepste ontroering, dat zijn allemaal momenten van diepste verbondenheid.

Mensen kunnen betekenis vinden op uiteenlopende manieren: in persoonlijke relaties, in hun gezin, in het deelnemen aan een gemeenschap rond een levensfilosofie of geloof, in het nastreven van maatschappelijke doelen, in het volgen van hun roeping, in het najagen van hun dromen.
Op het eerste gezicht lijken het verschillende formules, maar uiteindelijk komt het steeds neer op het nastreven van een positieve invloed. Een positieve invloed die een uiting is van wie je bent, die een resultaat is van wat je graag doet, die in overeenstemming is met je waarden en overtuigingen.

Dit houdt in dat betekenis vinden ruimte vergt. Ruimte om onbevangen het leven tegemoet te treden en je door de wereld te laten voeden en inspireren. Ruimte om jezelf te zijn, om jezelf te ontwikkelen en om tot bloei te komen. Ruimte om zelf richting te geven aan je leven.

Diep van binnen wil een mens niets liever dan zijn vermogen benutten om de wereld te verrijken en zo betekenis te geven aan zijn leven. Zorg dat een mens vrij en gevoed is – in de brede zin van het woord – en je krijgt de mooiste uitkomsten.

Vragen en antwoorden

Een zelfondermijnende houding

We leven in strijd

Als de mens zulke goede bedoelingen heeft, waarom leven we in een wereld met zoveel door mensen veroorzaakt leed? Waarom leven we met zoveel stress, zoveel spanning, zoveel angst?

Omdat we verzeild zijn geraakt in een strijd. En omdat we denken dat we tot deze strijd zijn veroordeeld.

We zijn in concurrentie met elkaar, om een baan, een klant, een huis. De norm is dat je zoveel mogelijk uit allerlei transacties probeert te halen, desnoods ten koste van je tegenpartij: bij koop en verkoop, bij een salarisonderhandeling, bij welke onderhandeling dan ook. Dit is niet alleen geoorloofd, het wordt aangemoedigd, want “je moet geen dief van je eigen portemonnee zijn”. We leven in een wereld van winnaars en verliezers en we moeten er steeds voor zorgen dat we aan de winnende kant zitten.

We moeten ons aan de regels van de strijd houden om te overleven, om een comfortabel leven te hebben, om wat we hebben veilig te stellen, om – als we geluk hebben – te kunnen doen wat we belangrijk vinden.

Volgens de regels van de strijd krijg je alleen wat je nodig hebt als je er iets tegenover kunt stellen. Normaal gesproken: een geldbedrag. Dat betekent dat je in staat moet zijn om geld te vergaren, of je ouders of voorouders moeten dat voor je gedaan hebben.

En hoe kom je aan geld? Ook door er iets tegenover te stellen. Door aan de eisen of verwachtingen van anderen te voldoen. De eisen van je baas, de verwachtingen van je klanten. Je wordt geacht anderen tevreden te stellen. Je moet presteren volgens de maatstaven van anderen. Of je moet een door de maatschappij goedgekeurde reden hebben om dat niet te hoeven doen (bijvoorbeeld wanneer je recht hebt op een uitkering bij ziekte).
Je bent succesvoller naarmate je beter dan je concurrentie bent in voldoen aan wat anderen willen.

Deze regels houden in dat we onszelf constant moeten aanpassen en forceren om in een keurslijf te passen en dat we steeds worden gekeurd. Het gevolg hiervan is dat we ook in strijd met onszelf raken – want we doen onszelf geweld aan – en dat de kans altijd bestaat dat we worden afgekeurd. Een zeer effectief recept om in stress en angst te leven.

Hoewel de regels voor iedereen gelden, is het een verre van eerlijke strijd. Door ongelijke uitgangsposities kan de één zeer onredelijke eisen stellen en zelfs schade toebrengen aan de ander, tot aan uitbuiting en uitputting toe, en zichzelf op die manier verrijken. Voor wie in een erg ongunstige positie zit, gaat het dan niet eens meer om aanpassing, maar om zelfopoffering of om bedreiging van zijn bestaan.
Je bent dus ook succesvoller naarmate je beter in staat bent om voordeel te halen ten koste van anderen.

Maar ongeacht of je verliest of wint: dat we met elkaar in strijd zijn, is een flink obstakel in ons streven naar betekenis.
Strijd is een frontale klap tegen verbondenheid. Het leidt ertoe dat je anderen moet verslaan en dat je anderen niet kunt vertrouwen, omdat die jou ook willen verslaan. De ander komt op afstand te staan, als concurrent of vijand. Strijd maakt ook dat we niet kunnen doen wat we het liefst zouden willen. Want onze focus komt te liggen op voldoen aan de normen, op presteren volgens andermans maatstaven en op jezelf veilig stellen. Niet op tot bloei komen. Zo raken we onszelf langzamerhand ook kwijt, met als uiterst gevolg dat we niet meer zo goed weten wie we zijn, wie we echt zijn, wat we echt willen.

Dat onze zoektocht naar betekenis zo gehinderd wordt, is een groot probleem. Want zonder betekenis ervaren we leegte. En leegte, dat is iets waar we niet tegen kunnen.
Als leegte niet gevuld kan worden met betekenis, gaan we op zoek naar alternatieve vulling. Dat kan van alles zijn: kopen, kopen, kopen, drank, drugs, drukte, noem maar op. Dat werkt als een pijnstiller, maar lost het probleem niet op. Dit uit zich weer in depressie, verslaving, overspannenheid en andere aanslagen op onze gezondheid. Om nog maar te zwijgen over de agressie in de wereld.
Uiteindelijk zijn we dus allemaal verliezers.

We kunnen ons niet zomaar aan de maatschappelijke strijd onttrekken. Die wordt ons behoorlijk opgelegd. Maar we zijn er niet toe veroordeeld. We kunnen deze strijd verwerpen en we kunnen de ruimte vinden om steeds minder in strijd te leven.

Hoe ik dat voor me zie, ga ik in het vervolg vertellen. Maar eerst even een piramide verbouwen.

Een piramide op haar kop

Menselijke behoeftes revisited

Mijn positieve mensbeeld baseer ik op waar een mens ten diepste naar verlangt, op onze diepste behoeftes: de behoefte aan verbondenheid, de behoefte om tot bloei te komen en de behoefte om te ervaren dat ons leven betekenis heeft. Het is alleen wel zo dat, om hieraan toe te komen, we eerst andere behoeftes moeten kunnen bevredigen.

Dit valt goed te illustreren met de behoeftepiramide van Abraham Maslow.
Maslow stelt dat er een hiërarchie aan behoeftes is. Eerst heb je zaken nodig om je in leven te houden, om je je veilig te laten voelen en om je wat comfort te geven. Dan pas kun je tot bloei komen en betekenis aan je leven geven. Wie sterft van de honger kan moeilijk met bezieling bezig zijn.

Aan de basis van de piramide staan dus behoeftes die meer afhankelijk van materiële middelen zijn om bevredigd te worden: eten, een dak boven je hoofd, kleding. Naarmate je hoger in de piramide komt, worden behoeftes geadresseerd die immateriëler zijn: liefde, verbondenheid, waardering.

De brede basis van de piramide kan de suggestie wekken dat onze materiële behoeftes erg omvangrijk zijn, of dat we veel nodig hebben om in onze materiële behoeftes te voorzien. Dat onze behoefte aan zelfverwezenlijking aan het topje van de piramide staat, kan die weer doen overkomen als kleine sluitpost, of als luxe die alleen voor weinigen haalbaar is.

Als we om ons heen kijken, dan komt de wereld waarin we leven ook nogal overeen met zo’n piramide: veel focus op materiële zaken, weinig ruimte voor zelfverwezenlijking, weinig ruimte om echt betekenisvol te leven.

Hoe dat komt?
Dat is een gevolg van de strijd waarin we met elkaar leven.

In een wereld waar strijd en dus angst regeren, vinden we niet snel dat wat we in materieel of financieel opzicht hebben genoeg is. Omdat we niet weten wat de dag van morgen ons brengt en we ons willen indekken, omdat we onze kinderen van een veilig en comfortabel leven willen verzekeren – en soms zelfs onze kleinkinderen.

Zo blijven we ons in de strijd storten, eerst om een veilige positie te veroveren en daarna om deze te verdedigen. In de tussentijd hebben we steeds meer materiële zaken nodig, om al het presteren te kunnen opbrengen, om ons te helpen herstellen van ons constant moeten aanpassen en forceren – lang leve de vakantie – en om ons te compenseren voor niet toekomen aan wat echt belangrijk voor ons is.

Het lastige aan deze manier van leven is ook dat we nooit bevredigd raken. Want hoe comfortabel of luxe we ook leven, dat doet de truc niet. We raken gewend aan wat we hebben of we komen in een statusstrijd terecht, en we krijgen telkens behoefte aan meer. We komen niet tot rust, we blijven het maar zoeken waar we het niet zullen vinden. Want dit heeft tenslotte niets met betekenisvol leven te maken.

Zowel aan de brede basis van de behoeftepiramide als in de focus van mensen worden materiële behoeftes dus opgeblazen. Mensen blijven daarin hangen, ook wanneer ze meer dan genoeg hebben. Materiële zaken zijn dan niet meer voorwaarde voor zelfverwezenlijking, ze komen daarvoor in de plaats. Door alle aanpassingen die de maatschappelijke strijd van ons vraagt, blijft er ook niet veel “zelf” over om verwezenlijkt te worden.

Daarom gun ik de mensheid een andere focus. Een focus op zelfomarming, op zelfbewust zijn, op zelfontplooiing, op elkaar de ruimte gunnen, op verschillen waarderen en benutten, op bewust zijn dat zelfgroei groei bij anderen mogelijk maakt en andersom.

Materiële zaken staan inderdaad aan de basis van onze behoeftes, maar die basis is smal. Breed is onze behoefte om betekenis te geven aan ons leven. Deze behoefte is nauwelijks materieel. Deze behoefte gaat niet ten koste van anderen. Integendeel, door deze behoefte te vervullen zijn we juist van waarde in de wereld om ons heen.

Er gaat een wereld voor ons open als we onze behoeftepiramide op haar kop zetten.


2. Een radicaal uitgangspunt

Iedereen verdient een goed leven

“Zo is het nu eenmaal” is een van de gevaarlijkste uitdrukkingen die er zijn. Het is het perfecte motto van eeuwenlange campagnes voor slikken van dromen en dragen van oogkleppen. Het houdt mensen klein en de wereld verdeeld.

We kampen met de gevolgen van de heersende overtuiging dat we onvermijdelijk in strijd met elkaar zijn en dat we in deze strijd moeten zien te overleven, desnoods ten koste van anderen. Dit terwijl we in een wereld leven waar overconsumptie en verspilling het probleem zijn, niet schaarste.

Daarom bestrijd ik “zo is het nu eenmaal” met “zo hoeft het niet te zijn”.

Het woord “radicaal” komt van het Latijnse radix, dat “wortel, oorsprong” betekent. In die zin is spreken van “een radicaal uitgangspunt” een beetje dubbelop. Maar we zijn gewend om als radicaal te bestempelen wat sterk van de norm afwijkt, wat diep ingrijpende veranderingen beoogt.
Ik omarm beide betekenissen van het woord.

Mijn uitgangspunt is het fundament, de kern, de essentie van menselijkheid. Iedereen verdient een goed leven. Iedereen verdient – onvoorwaardelijk en met evenveel recht – een goed leven. Een voluit geleefd, betekenisvol leven.

Wat een goed leven precies inhoudt, is voor iedereen anders. We zijn tenslotte allemaal anders. Toch valt deze verscheidenheid onder één noemer te brengen: je hebt een goed leven als je kunt zijn wie je bent en in alle vrijheid en ontspanning tot bloei kunt komen.

Als ik zeg dat iedereen onvoorwaardelijk een goed leven verdient, bedoel ik dat je nergens aan hoeft te voldoen om aanspraak te mogen maken op de middelen die je nodig hebt om een goed leven te hebben. Dus dat je een goed leven verdient los van waar je wieg stond. Los van je moeten conformeren aan andermans wil. Los van aan een bepaalde norm moeten voldoen. Los van tegenprestaties moeten leveren. Ook als je misstappen hebt begaan.
Als ik zeg dat iedereen het met evenveel recht verdient, bedoel ik dat iedereen evenveel aanspraak mag maken op de in de wereld aanwezige middelen om een goed leven te hebben. Met behoud van de planeet voor andere soorten en toekomstige generaties.

Mijn uitgangspunt is dus fundamenteel anders dan de waarborging van zeer mager ingevulde “basisbehoeftes”, die alsnog niet worden gewaarborgd. Het is ook fundamenteel anders dan dat “wie meer bijdraagt, meer verdient”.

Als we dit uitgangspunt in alle oprechtheid omarmen en consequent doortrekken, verandert alles.

Het principe omarmen dat iedereen – onvoorwaardelijk en met evenveel recht – een goed leven verdient, betekent verwerpen dat we in strijd met elkaar zijn. Het betekent ook de uitkomst van deze strijd niet meer accepteren: dat de een in overdaad baadt en veel verspilt, terwijl de ander armoede lijdt, en dat geestelijke kwelling – spanning, depressiviteit, leegte – aan de orde van de dag is.

Als we omarmen dat iedereen een goed leven verdient, kiezen we ervoor om onszelf te kunnen zijn, niet om anderen te moeten verslaan. We kiezen ervoor om elkaar de ruimte te geven. We kiezen voor de zegeningen van verbondenheid, de rijke ervaring van vrij geven en vrij ontvangen, van het verschil maken in het leven van iemand anders, van met anderen meer kunnen dan alleen, van in samenwerking meer bereiken dan in concurrentie.

Als we deze keuze maken, maakt strijd plaats voor focus op wat we voor elkaar kunnen betekenen en op wat we met z’n allen kunnen bereiken. Dan maakt strijd plaats voor grootsheid.

Een achterhaald motief

Schaarste revisited

“Ken je vijand” is een bekend advies. Om onze gezamenlijke vijand – de maatschappelijke strijd – te kunnen bestrijden helpt het om dit advies ter harte te nemen. Waarom zijn we in deze strijd verzeild geraakt? Waarom houdt hij zich in stand? Waarom is het zo moeilijk om daar een vuist tegen te maken?

De mens heeft het strijden in zijn jonge jaren uitgevonden, toen onze soort nog afhankelijk was van verzamelen en jagen om te overleven. Bij tekorten aan levensmiddelen vochten groepen daar met elkaar om. Niet dat strijd het enige mogelijke antwoord op tekorten is, maar in die primitieve tijden hebben onze voorouders niets anders kunnen bedenken dan elkaar in de haren vliegen.

Met de ontwikkeling van landbouw liet ons vermogen om ons lot in eigen handen te nemen al snel van zich horen, maar schaarste bleef ons parten spelen. Het antwoord hierop was telkens weer dat gemeenschappen met elkaar vochten, om vruchtbare grond en water. Later, in de oude beschavingen, waren de afstemmingsmethodes nog steeds verre van beschaafd. Strijden om schaarse middelen was blijkbaar een blijvertje.

Maar zowel door de eeuwen heen als vandaag de dag is menselijke strijd veel vaker een strijd om rijkdom dan een strijd om te overleven. Niet dat een groot deel van de wereldbevolking niet meer met overleven bezig hoeft te zijn, integendeel, maar de reden hiervoor is allang niet meer dat onze middelen – in het totale plaatje – ontoereikend zouden zijn. De reden hiervoor is dat een ander deel van diezelfde bevolking zich veel meer toe-eigent dan wat het nodig heeft om goed te leven – in de zin van jezelf kunnen zijn en betekenis kunnen geven aan je leven.

Dat ontoereikende middelen niet meer de boosdoener zijn, is te danken aan technologische ontwikkeling. Hierdoor halen we veel en steeds meer uit de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en overtreft onze productiegroei de groei van de wereldbevolking ruimschoots. Recentere technologische ontwikkelingen laten bovendien zien hoe we in onze materiële behoeftes kunnen voorzien op een duurzame manier, met behoud van de planeet. Want ondanks dat we genoeg middelen hebben om in onze echte behoeftes te voorzien, zijn deze middelen uiteraard niet onbeperkt.

We worden dus niet meer zozeer door schaarste tegen elkaar uitgespeeld, maar door een extreem slechte verdeling van de welvaart, wat op haar beurt tot overdadig bezit, overconsumptie en verspilling leidt. Wie het breed heeft, laat het breed hangen, en dat leidt bij anderen tot gebrek.

Toch blijft schaarste een belangrijke legitimatie voor onze huidige strijd, die voornamelijk in ons economisch systeem wordt gestreden. Althans, zo wordt het naar voren gebracht. Sla een willekeurig inleidend economieboek open en het begint meteen over de spanning tussen beperkte middelen en onbeperkte behoeftes, oneindige behoeftes. Schaarste dus.
Dit uitgangspunt wordt klakkeloos herhaald en geaccepteerd. Maar een mens heeft van nature geen oneindige behoeftes, laat staan oneindige materiële behoeftes. Oneindige behoeftes zijn het domein van de verslaving, van de ongezonde consumptie, van hebzucht, van de poging om de leegte te vullen die ontstaat omdat we geen betekenis kunnen vinden. Dat is het domein van beschadigend gedrag, zeker in een wereld van beperkte middelen.

Het ongemakkelijke verhaal is dus dat we vooral te kampen hebben met door onszelf gecreëerde schaarste, doordat we ons te veel toe-eigenen. Dat doen we omdat ons angst is aangepraat, of omdat we om ons heen zien dat mensen aan hun lot worden overgelaten. We willen immers onze toekomst veiligstellen, of die van onze kinderen. We eigenen ons ook te veel toe omdat we aangespoord worden om door en door te consumeren, en om trots te zijn op onze status, de dure auto, het grote huis. Overdaad wordt goedgepraat, aangemoedigd, opgehemeld. Overdaad, als drug om ons in staat te stellen om de strijd te blijven leveren, om er niet aan onderdoor te gaan. Overdaad, om onszelf wijs te maken dat de strijd de moeite waard is, om ons belangrijk te laten voelen en zo “betekenis” te laten ervaren.
Dit alles levert zoveel ruis op dat we onze echte behoeftes niet kunnen horen, terwijl dat nu juist het antwoord is op de door de mens zelf gecreëerde schaarste. Zo wordt de strijd verder gevoed.

Ken je vijand dus. En durf hem bij de naam te noemen. De keizer is niet naakt, zoals in het sprookje van Hans Christian Andersen, maar zwaar overdressed. En dat is niet zonder consequenties.

Het einde van de strijd

Afrekening met de meritocratie

We leven in strijd, omdat we zelf schaarste creëren – zoveel mag duidelijk zijn. En we creëren schaarste omdat we in strijd leven. Dit is een zelfversterkend mechanisme van formaat. Die strijd ontneemt ons het zicht op onze echte behoeftes, op wie we zijn en wat we nodig hebben, en staat daarmee een goed leven in de weg. We zouden onszelf dus een groot plezier doen als we van die strijd af zouden komen.
De gouden vraag is daarom: hoe kunnen we dat zelfversterkende mechanisme doorbreken?

Het antwoord heeft alles te maken met wat we normaal vinden, of nodig, of eerlijk.

Keihard met elkaar vechten om onze dagelijkse kost vinden we niet meer van deze tijd. Ook onze voorouders hadden de nadelen van bloedige conflicten snel door: ze kosten erg veel energie – en soms je leven. Daarom hebben we de strijd om de beschikbare middelen in de loop der eeuwen mildere vormen gegeven. We zijn hem in regels gaan vatten. Zo zijn we via verschillende modellen van welvaarts- en machtsverdeling uiteindelijk bij de meritocratie terechtgekomen.
Maar al heeft het meritocratische model een sympathiek jasje, in feite is het niets meer dan een beschaafdere vorm van strijd. Het is nog steeds een institutionalisering van die strijd en een legitimering van zijn uitkomsten.

In een meritocratie verdienen mensen iets – meestal geld – op basis van hun prestaties. Wie meer produceert, wie meer “levert” volgens de maatschappelijke maatstaven, wie moeilijker of uitdagender werk verricht, verdient meer. Vergelijk maar eens het salaris van de chirurg die levensreddende operaties uitvoert, met dat van de vuilnisman die “slechts” kliko’s leegt.
Wat mensen verdienen te krijgen wordt dus bepaald door wat ze presteren, niet door wat ze nodig hebben om een goed leven te kunnen leiden. Met andere woorden: wat we krijgen is volledig losgekoppeld van onze behoeftes.
Daarmee bepaalt een meritocratie dat sommigen meer recht op een goed leven hebben dan anderen. We zijn immers niet allemaal tot levensreddende operaties in staat. We hebben ook niet allemaal het karakter om zo’n zware verantwoordelijkheid te dragen. In een meritocratie leiden dit soort verschillen tot een verschil in beloning. Dit verschil in beloning is dan weer voor een groot deel schuldig aan de slechte verdeling van de welvaart in de wereld.

Toch zorgen twee elementen ervoor dat wij de meritocratie stevig omarmen.

Ten eerste denken we dat het nodig is. Hier zit de breed gedeelde aanname achter dat mensen alleen bereid zijn om zich in te spannen als daar afdoende beloning tegenover staat. Zonder zo’n beloning worden mensen lui, zo redeneren we. Hiermee gaan we voorbij aan onze intrinsieke motivatie. We gaan ervan uit dat mensen zonder externe prikkel – namelijk: meer verdienen – de rest van hun leven met een cocktail in hun hand aan het strand zouden doorbrengen.
Het tweede element dat pleit voor het meritocratische model is dat we het eerlijk vinden. Iemand die een moeilijke opleiding heeft afgerond, die veel verantwoordelijkheden draagt, verdient het om een hogere beloning te krijgen dan iemand die aan de lopende band staat. Dat vinden we logisch, punt uit. We hebben de gedachte geïnternaliseerd dat wat je krijgt, afhangt van wat je presteert. We bevragen die gedachte dus niet. We bedenken er ook niet bij dat waar je aanleg voor hebt, waar je wel of niet toe in staat bent, welke kansen of tegenslagen je wel of niet krijgt, uiteindelijk zeer bepalend zijn voor je beloning. En dat dit ronduit een kwestie van geluk is.

De meritocratie is dus nodig én eerlijk, vinden we. Maar beide veronderstellingen zijn betwistbaar. Evident is juist dat haar gevolgen desastreus zijn – en volstrekt onverenigbaar met een wereld waarin iedereen voluit leeft.

De meritocratie leidt tot een ondermijning van onze vrijheid. We moeten ons voortdurend voegen naar regels en eisen van anderen: hiermee kun je wel je boterham verdienen, daarmee niet. En als je hiermee inderdaad je boterham wilt verdienen, dan moet dat wel op déze manier. Je bent niet vrij om je eigen manier te kiezen. Daarmee gaat de meritocratie niet alleen voorbij aan onze intrinsieke motivatie, ze maakt haar vaak zelfs kapot. Denk aan de zorgmedewerker die graag mensen wil helpen, maar de helft van de tijd kwijt is aan administratieve taken – dat zijn de regels waaraan hij moet voldoen om iets te kunnen verdienen. Exit intrinsieke motivatie.
Daarnaast maakt dit model dat we voortdurend met elkaar moeten concurreren: om een baan, een opdracht, een klant. En dan het liefst een baan, opdracht of klant die zo goed mogelijk betaalt. Eenmaal een goede positie veroverd, moeten we deze ook blijven verdedigen – of we moeten juist hogerop zien te klimmen. Want als het doel “meer verdienen” is, is blijven zitten waar je zit ook geen optie, hoe goed het je eventueel ook bevalt. “Meer” kent geen eindstreep. Met als bijkomstig nadeel dat meer beloning een heel ander doel is dan je verder ontwikkelen of iets betekenisvollers doen.
Tot overmaat van ramp legitimeert en stimuleert de meritocratie overdadig bezit, overconsumptie en verspilling. Want na al die strijd met onszelf en met elkaar, na al dat harde werken, krijgen we wat we ervaren als ons “welverdiende loon” en is alles wat we ermee doen ons “goed recht”. Hier gaat geen enkele stimulering van uit om een bewuste afweging van onze consumptie te maken, laat staan om te beseffen dat wat wij onnodig tot ons nemen ten koste gaat van iemand anders. Integendeel, hier gaat juist de perverse aanmoediging van uit om met bezit en consumptie te laten zien hoe succesvol we zijn.

Zo blijven we strijden. Zo blijven we schaarste creëren, en daarmee nieuwe aanleiding om verder te strijden. Zo creëert de meritocratie vermeende winnaars en overduidelijke verliezers, maar uiteindelijk verliezen we allemaal. Want ook al ben je volgens de maatschappelijke maatstaven heel succesvol, als je daarmee niet doet wat je het liefst doet, ben je alsnog een verliezer. Als je constant in strijd – met jezelf en met anderen – moet leven, ben je alsnog een verliezer.

Maar zo hoeft het niet te zijn.

We hoeven wat we verdienen te krijgen niet afhankelijk te maken van onze prestaties. We kunnen deze koppeling doorbreken – en daarmee het zelfversterkende mechanisme van de strijd. Door een ander uitgangspunt te nemen: we verdienen te krijgen wat we nodig hebben om voluit te kunnen leven. Bij voorbaat. Zonder voorwaarden. Los van tegenprestaties. Dat we iets produceren, dat we iets betekenisvols kunnen neerzetten – dat we een leven hebben gered met een operatie, dat we een huis hebben gebouwd, dat we een kind hebben leren lezen – dát is onze beloning. Dat maakt ons leven de moeite waard. En dat is ook wat we het liefst willen – als we het in vrijheid kunnen invullen. We willen niet de rest van ons leven cocktails drinken aan het strand – vooruit, dat willen we misschien een paar weken. Uiteindelijk willen we, vanuit een intrinsieke motivatie, een zinvol leven leiden.

Deze omkering druist in tegen stevig geïnternaliseerde ideeën en een diepgewortelde praktijk. We moeten dus van ver komen als we het principe willen omarmen dat iedereen – onvoorwaardelijk en met evenveel recht – een goed leven verdient. Maar dat is wat nodig is als we niet meer in strijd willen leven. Dat is dan wat we normaal en eerlijk moeten gaan vinden. Dat is waarnaar we moeten gaan handelen.
Dat betekent dat we elkaar de ruimte moeten geven om te kunnen doen wat we graag doen, wat bij ons past. Voor de een is dat: veel verantwoordelijkheid dragen, een team aansturen, knopen doorhakken. Een ander kraakt liever in stilte zijn hersenen op een ingewikkeld wiskundig probleem. Weer een ander wil buiten in de natuur met planten of dieren bezig zijn. Maar wat we ook doen, ieder van ons heeft evenveel recht om aanspraak te maken op de middelen die er zijn om het goed te hebben. Exit strijd.

Welvaart is er om behoeftes te bevredigen. Wat is dan logischer en eerlijker dan onze welvaart te verdelen op basis van onze behoeftes? Dan kunnen we allemaal doen wat we het liefst willen: een betekenisvol leven leiden.

Verenigde waarden

Gelijkheid, vrijheid, verbondenheid

In een wereld waarin iedereen – onvoorwaardelijk en met evenveel recht – een goed leven verdient, komen drie waarden nadrukkelijk bovendrijven: gelijkheid, vrijheid en verbondenheid.

Gelijkheid en vrijheid worden vaak gezien als tegenstrijdige doelstellingen, die ten koste van elkaar gaan. Dat geldt ook voor vrijheid en verbondenheid. Of dat klopt of niet, is afhankelijk van hoe je invulling geeft aan deze waarden.

Gelijkheid en vrijheid zijn met elkaar in tegenspraak als je onder gelijkheid verstaat dat iedereen hetzelfde of evenveel moet hebben of doen. Want dan kun je niet hebben of doen wat jij wilt. In een wereld waarin mensen zo verschillend zijn, botst deze invulling van gelijkheid niet alleen met vrijheid, het botst net zo goed met gelijkheid zelf. Gelijkheid proberen te creëren door iedereen hetzelfde te geven of te laten doen creëert juist ongelijkheid.
Ter illustratie. Er zijn mensen die graag piano spelen, of cello, of blokfluit. Dat maakt qua kosten nogal wat uit, want de prijsverschillen tussen muziekinstrumenten zijn erg groot. Maar als we vanuit een gelijkheidsgedachte iedereen die een instrument wil spelen een blokfluit geven, maken we sommigen zeer gelukkig en anderen zeer ongelukkig. Los van het feit dat iedereen gek zou worden van al dat gefluit. Dus dat Jan een duurder instrument heeft dan Fatima is juist wat nodig is om hen met evenveel recht de ruimte te geven om zichzelf te zijn – en om de wereld te verrijken met een ander geluid.
Als we iedereen gelijk willen behandelen, moeten we juist rekening houden met verschillen. Als we het zo doen, dan botsen gelijkheid en vrijheid zeker niet met elkaar.

Gelijkheid en vrijheid zijn ook botsende doelstellingen als je vrijheid ziet als doen waar je zin in hebt, ongeacht de gevolgen voor anderen. Als vrijheid voor je betekent dat je jezelf zoveel toe-eigent als je lukt, dan botsen vrijheid en gelijkheid zeker met elkaar. Want “zoveel mogelijk” houdt geen rekening met wat anderen nodig hebben – overigens ook niet met wat jij nodig hebt, want het heeft niets te maken met je eigen behoeftes, met uitdrukking kunnen geven aan de persoon die jij bent. “Zoveel mogelijk” houdt bovendien geen rekening met de draagkracht van de planeet. Oftewel: het gaat ten koste van anderen, nu en in de toekomst.
Dit kan jouw invulling van vrijheid zijn, maar dan ben je geen voorstander van vrijheid als een maatschappelijke waarde, alleen van jouw vrijheid. Je bent voor een bevochten individuele vrijheid, volgens de wet van de sterkste. Het is net alsof je voor vrijheid van meningsuiting zou zijn, maar dan alleen voor jouw vrijheid van meningsuiting – als je maar hard genoeg kunt schreeuwen om iedereen die het niet met jou eens is te overstemmen.
Het lastige aan een bevochten vrijheid is dat deze – behalve strijdig met gelijkheid – ook geen ontspannen vrijheid is. Anders dan bij een maatschappelijke verworvenheid, is een bevochten vrijheid geen basis waar je op kunt rusten, maar iets waar je steeds voor moet vechten, iets waar je je steeds mee bezig moet houden, of je dat wilt of niet. En is dat nou juist niet de definitie van een beperking van je vrijheid?

Vaak roept het idee van gelijkheid weerstand op omdat er zoveel mensen in de wereld zijn die het zo moeilijk hebben, dat je snel tot de conclusie komt dat je in materieel opzicht – tegen je zin – wat zou moeten inleveren.
Dat kan kloppen, maar ook niet.
Het kan zijn dat je in materieel opzicht ergens afstand van doet, maar de relevante vraag is of je dit als verlies ervaart. Want dat hoeft niet zo te zijn. Als je “je behoeftepiramide op haar kop zet”, zoals ik eerder beschreef, kun je het gevoel krijgen dat het je iets oplevert – of in ieder geval niets uitmaakt. Afhankelijk van waar je je middelen voor inzet, kun je ervaren dat je je wereld in brede zin aan het verrijken bent, bijvoorbeeld omdat je je meer verbonden met anderen voelt of omdat je ervaart hoe jij – op jouw manier – de wereld positief kunt beïnvloeden.

Vrijheid – als maatschappelijke verworvenheid – is niet zomaar alles kunnen doen wat je wilt, ongeacht de consequenties. Vrijheid is eigen keuzes kunnen maken, rekening houdend met de wereld om je heen, rekening houdend met de vrijheid van anderen. Het is kunnen bepalen hoe je leeft, gezien de beperkingen, en invloed kunnen uitoefenen op deze beperkingen.
Beperkingen worden gegeven door de natuur (van slecht weer tot natuurrampen), door je gezondheid, door de middelen die je tot je beschikking hebt, door het feit dat er andere mensen rondlopen in de wereld, met eigen behoeftes en een eigen wil, en door het feit dat onze planeet niet onuitputtelijk is.

Vrijheid en verbondenheid kunnen elkaar in de beleving van mensen ook in de weg staan, of individualiteit en gemeenschapszin. Dan associëren we verbondenheid met verplichtingen en met een beperking van onze bewegingsruimte. We spreken zelfs van familieverplichtingen en sociale verplichtingen. Het klinkt niet erg aanlokkelijk. Maar als vrij zijn geïsoleerd leven zou betekenen, zouden we ook niet echt blij zijn met onze vrijheid.

De beleving van verbondenheid als vrijheidsbeperking is vaak het gevolg van een gebrek aan open communicatie over onze behoeftes en aan bereidheid om rekening te houden met deze behoeftes. Allerlei soorten relaties krijgen meestal vorm “volgens het boekje” of volgens een vast stramien, zonder dat er veel reflectie is over de mate waarin deze regels of gewoontes overeenkomen met wat mensen werkelijk nodig hebben of prettig vinden.
Zo hoeft een liefdesrelatie niet per se te leiden tot samenwonen, of samenwonen tot trouwen, of tot altijd samen deelnemen aan sociale gelegenheden, of samen op vakantie gaan. Net als vriendschappen niet per se hoeven te worden onderhouden (ook zo’n woord) door regelmatig bij elkaar in de kroeg te staan of door etentjes af te spreken, wat bij veel mensen het drukke leven nog drukker maakt.

Verder wordt verbondenheid snel geassocieerd met deelname aan een groep of gemeenschap. Sterker nog, veel mensen ontlenen een belangrijk deel van hun identiteit aan hun deelname aan een groep, zoals een religieuze gemeenschap, een maatschappelijke beweging of een studentencorps. Dat kan inderdaad leiden tot botsing met je vrijheid of individualiteit. Denk aan verwerping van homoseksualiteit door sommige religieuze gemeenschappen, aan groepsdruk binnen maatschappelijke bewegingen (ben je milieubewust, feminist of veganist genoeg?) of aan vernederende ontgroeningspraktijken van corpsen.
Onderdeel zijn van een groep is echter geen voorwaarde om verbondenheid te kunnen ervaren. Er wordt te makkelijk geroepen dat iedereen ergens bij wil horen of dat de mens een groepsdier is. Je kunt ook een sterke band met mensen ervaren in een-op-eenrelaties of een-op-eencontact, of empathie voelen voor mensen die je niet eens persoonlijk kent.

Voorwaarde om verbondenheid te kunnen ervaren – in een groep of in individuele relaties – is dat je jezelf kunt inbrengen en dat de regels of wensen van de groep of van de ander niet zomaar aan je worden opgelegd. De ruimte moet worden gezocht om aan verschillende behoeftes te voldoen, om een balans te vinden. Anders ondermijnt de beperking van je vrijheid uiteindelijk je gevoel van verbondenheid.
Verbondenheid en vrijheid hoeven dus niet met elkaar te botsen, maar ze komen niet altijd vanzelf bij elkaar. Hier is vaak werk te verrichten. Maar dit is heel ander werk dan het werk van een bevochten vrijheid, van een vrijheid die per definitie met verbondenheid botst. Vrijheid en verbondenheid bij elkaar brengen is het werk dat hoort bij het zoeken naar betekenis. Dat is de dans van het leven.

Uiteindelijk zou je iedere keuze die je in je leven maakt – niet alleen de keuze om je te verbinden, maar alles wat je aangaat, elke weg die je inslaat – als een beperking van je vrijheid kunnen zien. Bij iedere keuze die je maakt, maak je andere keuzes tenslotte niet, je sluit andere mogelijkheden uit. Iedere keuze brengt consequenties met zich mee. Je zou het als een beperking van je vrijheid kunnen zien. Ik zie het als de uitoefening ervan.

Gelijkheid, vrijheid en verbondenheid zijn niet in strijd met elkaar. Ze zijn met elkaar vervlochten en ze versterken elkaar. Ze zijn zelfs een voorwaarde voor elkaar.
Pas als we gelijkheid omarmen, pas als we erop kunnen vertrouwen dat de mensen om ons heen het beste met ons voor hebben en ons een goed leven gunnen, kunnen we ontspannen en krijgen we de ruimte om echt onszelf te zijn, om vrij te zijn.
Pas als we vrij zijn, kunnen we echte verbondenheid ervaren. Je moet er eerst volop kunnen zijn om volop bij een ander te kunnen zijn.
Naarmate we ons meer verbonden met elkaar voelen, naarmate we meer de mens in de ander zien, gunnen we elkaar meer. Dan ontstaat er meer ruimte voor gelijkheid.
Dan is de cirkel rond.


3. Fundamentele veranderingen

Zingevende vooruitzichten

Een fundamenteel ander uitgangspunt leeft pas echt als je daardoor van richting verandert, als je je letterlijk op een ander eindplaatje richt. Een eindplaatje dat zich niet laat bijstellen door defaitistische haalbaarheidsinschattingen, omdat het in essentie een kloppend vooruitzicht geeft. Een vooruitzicht dat je zin geeft om daarmee in overeenstemming te bewegen. Omdat je op deze manier volgens je waarden leeft, en voorwaarden schept voor een betekenisvol leven – niet alleen voor jezelf. Het basisrecept voor een zeer bevredigend gevoel.

In alle oprechtheid omarmen dat iedereen onvoorwaardelijk en met evenveel recht goed, voluit, betekenisvol verdient te leven, heeft vergaande consequenties voor hoe we met elkaar omgaan en hoe we de maatschappij inrichten. Het raakt diepgewortelde overtuigingen, gewoontes en instituties. Het vergt fundamentele veranderingen.

Het is belangrijk om een beeld te hebben van wat deze veranderingen concreet inhouden, zodat het eindplaatje duidelijker vorm krijgt. Dit zijn veranderingen in hoe we kinderen voorbereiden op het leven, met hun opvoeding en onderwijs, en uiteraard in hoe we ons leven leiden, met de economie als doorslaggevend speelveld.
Deze concretisering maakt aan de ene kant inzichtelijker hoeveel wordt beïnvloed, zo niet bepaald, door de strijd waarin we gevangenzitten, en door de angst en de stress die daarmee gepaard gaan. Aan de andere kant laat het zien waar we heen kunnen bewegen om van deze strijd los te komen, om meer te kunnen focussen op onze echte, diepste behoeftes, en om meer verbondenheid en betekenis te kunnen ervaren.

Deze exercitie komt wel met een voetnoot.
Een concretisering is een tweesnijdend zwaard – over strijd gesproken. Het maakt ideeën duidelijker, tastbaarder, invoelbaarder, maar het brengt het risico met zich mee dat je te voorschrijvend overkomt. Dit laatste is zeker niet mijn bedoeling. Mijn opzet is een consistent referentiekader schetsen, geen blauwdruk maken. Alles vanuit de tekentafel in details dichttimmeren is een zinloze bezigheid. Het valt niet te voorspellen wat je allemaal kunt tegenkomen. Er zijn geen eenduidige aanpakken voor wat je tegenkomt en geen redenen om alternatieve wegen uit te sluiten. We leven in een wereld waar miljoenen creatieve geesten rondlopen en waar dagelijks nieuwe mogelijkheden ontstaan. Bewegen in een andere richting is altijd een ontdekkingsreis.

 

De kunst van het grootbrengen

Ontdekkend opvoeden en onderwijzen

Een kind grootbrengen is een van de mooiste taken die er zijn. Je begeleidt een nieuw leven in zijn ontmoeting met de wereld, in zijn positionering in de wereld. Het is een uitdagende taak, want zich positioneren in de wereld gaat niet zonder slag of stoot. Het is een belangrijke taak, want je legt de basis voor een heel leven. De basis voor groei en bloei of de basis voor kramp.

Hoe we kinderen opvoeden wordt erg bepaald door het beeld dat we van hen hebben en door de doelen die we nastreven. We vinden van alles van kinderen. We vinden ze lief, spontaan, levendig, grappig. Maar ook druk, drammerig, lui, onverstandig, wild. En ja, ieder kind is anders. Maar het overheersende beeld is uiteindelijk dat ze ongetemde en onwetende wezens zijn die op “het goede pad” gehouden moeten worden – ook al kunnen de meningen over wat dat goede pad is nogal verschillen.

Volgens Wikipedia is opvoeding het proces waarin een kind wordt gevormd naar de normen en waarden van diens opvoeders, en daarmee meestal naar de voornaamste normen en waarden van de samenleving waarin hij (m/v/x) leeft.
Dit is een goede omschrijving van opvoeding zoals we die kennen. Afhankelijk van de context waarin ze opgroeien, krijgen kinderen normen en waarden mee die hen op een pad moeten brengen van dienstbaarheid aan gemeenschap of familie, respect voor tradities, volgzaamheid aan spirituele of religieuze doctrines, zelfredzaamheid, succes of geluk.
Linksom of rechtsom is opvoeding een grote normen-en-waarden-oplegshow, ook al zullen sommige ouders enig ongemak voelen bij het woord “opleggen”.
Het zou dit alleen niet moeten zijn.

Opvoeding zou meer richting educatie moeten gaan, in de oorspronkelijke zin van het woord. Het woord “educatie” wordt in Nederland alleen in de zin van onderwijs gebruikt, maar het betekent ook opvoeding. Het komt van het Latijnse educere: naar buiten brengen, tevoorschijn brengen, van binnenuit ontwikkelen. In die zin is de kern van opvoeding – en van onderwijs – ontdekken wie iemand is en hem tot bloei laten komen. Dus niet iets in een kind stoppen – normen, waarden, angsten, overtuigingen, kennis – maar hem vrij tevoorschijn laten komen en zich vrij laten vormen en ontwikkelen, in ontmoeting met de mogelijkheden en de grenzen van de wereld.

Dit is wat ons te doen staat. Althans, als we kinderen willen opvoeden om zichzelf te zijn en voluit te leven, in verbondenheid met anderen. Als we willen dat ze later aan de poten van de maatschappelijke strijd zagen en eraan ontsnappen, in plaats van eronder te lijden.

Maar we hebben veel werk te verzetten om dit voor elkaar te krijgen.

In het gareel
De baby is koning. Zodra hij begint te huilen wordt alles uit de kast gehaald om te ontdekken wat hij nodig heeft. Maar naarmate meer communicatie mogelijk is, veranderen de verhoudingen ingrijpend. Uiteraard wordt er nog steeds voor een kind gezorgd, maar de sturing doet haar entree en groeit gestaag, samen met de moralisering. Wat goed of fout is – volgens de opvoeders – wordt een peuter met de paplepel ingegoten. Daarmee wordt meteen duidelijk gemaakt dat de volwassenen om je heen het voor het zeggen hebben en dat je als kind moet gehoorzamen, als je wilt dat ze blij met je zijn. Oftewel: je moet accepteren dat anderen bepalen wat je mag doen.

Kinderen krijgen constant normen en waarden opgelegd. Op bewuste en minder bewuste, subtiele en minder subtiele manieren. Met goede of twijfelachtige bedoelingen, omdat het goed voor hen zou zijn of omdat het een gewoonte of een voorkeur van de ouders is.

Maar waarden kun je uiteindelijk niet opleggen. Ook niet op een dwingende manier “meegeven”. Waarden zijn diep persoonlijke overtuigingen over wat goed en belangrijk is. Ze komen voort uit eigen ervaring en reflectie. Wanneer je waarden probeert op te leggen, ben je vooral verwarring en vervreemding aan het zaaien.
In de praktijk worden waarden vaak vertaald in normen, gedragsregels die binnen een gemeenschap of gezin als vanzelfsprekend worden beschouwd. En terwijl je wat iemand denkt of voelt uiteindelijk niet kunt bepalen, kun je gedrag makkelijker sturen.
Zo proberen volwassenen voortdurend op te leggen dat kinderen zich naar hun normen gedragen.  Met drie mogelijke reacties bij een kind: conformering (je eigen wil slikken voor de goede vrede), confrontatie (rebelleren, ruziemaken) en misleiding (liegen, stiekem doen). Alle drie zijn schadelijk, voor het kind en voor je relatie met dat kind.

Natuurlijk hebben ouders een autoriteitspositie ten opzichte van hun kinderen, net als een chirurg die heeft ten opzichte van zijn patiënten en een vliegtuigpiloot ten opzichte van zijn passagiers. Patiënten en passagiers erkennen en waarderen deze verhouding, binnen het afgesproken doel. Het gaat pas mis als een gynaecoloog een vrouw zonder toestemming tijdens een keizersnede steriliseert of als een piloot zijn passagiers naar Manilla besluit te brengen terwijl Madrid de bedoeling was.
Zo erkennen ook kinderen de natuurlijke autoriteit van hun ouders. Ze weten dat hun ouders dingen kunnen die zij nog niet kunnen. Ze weten dat ze van de zorg van hun ouders afhankelijk zijn. Dat is een onlosmakelijk kenmerk van deze relatie. Pas wanneer ouders hun autoriteitspositie gebruiken om normen en waarden af te dwingen, bepalen ze dat hun wensen en overtuigingen meer waard zijn dan die van hun kinderen – zowel in de zin dat zij het beter weten als in de zin dat hun wil moet gelden. Hiermee ontnemen ze hun kinderen de ruimte om hun eigen behoeftes te volgen, om zich vrij te ontwikkelen en om te ontdekken wat zij belangrijk vinden.

Het gaat dus pas wringen wanneer ouders en andere opvoeders het gedrag van kinderen sturen om hen in het gareel te houden. Iets wat ze regelmatig doen. Niet alleen met hun uitingen – complimenten, oordelen, kritiek – maar ook met beloningen en straffen.
Het uitgangspunt is dat kinderen zich moeten aanpassen. Desnoods forceren.

Bewust of onbewust, onze uitingen naar kinderen zijn doordrongen van keuring. Dat zit vaak in woorden zoals “braaf” en “trots”, om maar te zwijgen over “stout” en “teleurgesteld”.
Wie braaf is, doet wat hem gezegd wordt. Wie braaf is, gedraagt zich naar de normen. Die is zich dus constant aan het voegen naar de wensen en eisen van iemand anders. Wie een kind leert braaf te zijn, leert hem zichzelf weg te cijferen.
Dit speelt ook wanneer je trots bent op je nageslacht omdat het zich niet alleen naar jouw maatstaven gedraagt, maar ook nog eens prestaties levert naar jouw maatstaven. Omdat je kind uitblinkt in wat jij waardeert. In die zin is de uitspraak “ik ben trots op je” pure manipulatie, hoe vriendelijk het ook klinkt. Een heel ander verhaal is het als je trots bent op iemand die heeft bereikt wat hij wilde bereiken, ondanks moeilijkheden of tegenslag. Dan leef je met iemand mee.
Welke vorm een goedkeuring ook aanneemt, het gaat uiteindelijk altijd om een keuring. En dus ook om de mogelijkheid van een afkeuring. Hier zit daarom altijd een dreiging achter dat als een kind zich niet naar wens gedraagt, hij ook minder geliefd zal worden.
Dit mechanisme wordt extra aangezet bij beloningen. Met straffen als boze tegenhangers.

Het idee achter een beloning is om met positieve bekrachtiging het gedrag van kinderen te sturen. Als aanmoediging van goed gedrag of prestaties zetten ouders en leraren vaak een heel arsenaal in van prijzen, lintjes, stickers, cadeautjes en privileges. Kinderen zijn hier dol op, wat van beloning een heel effectieve sturingsmethode maakt.
Maar beloning is omkoping. Het wordt leuk verpakt, maar het blijft omkoping. Het is een mechanisme om jouw wil boven de wil van de ander te stellen.
Beloningen om gedrag te sturen brengen ook het gevaar met zich mee dat de motivatie van kinderen verward raakt. Doe je het voor jezelf of voor je ouders? In sommige gevallen kunnen kinderen ook een positieve associatie krijgen met iets wat ze eigenlijk liever niet doen. Ze kunnen op een bepaald moment niet eens meer doorhebben dat ze zich aan het forceren zijn. In plaats van hun intrinsieke motivatie te volgen en te versterken. In plaats van hun eigen wil te ontdekken en te verstevigen.
Dezelfde vertroebeling vindt plaats bij beloning in de bijzondere vorm van status en aandacht omdat je “de beste” bent in een of andere competitie – het beste opstel, de mooiste tekening. Dan wordt “beter dan de anderen zijn” het doel, in plaats van zo goed mogelijk worden in wat jij belangrijk vindt, of iets doen op jouw speciale manier, of gewoon ergens lol in hebben.

De grootste norm die kinderen opgelegd krijgen is school. Leerrecht wordt door de staat omgezet in leerplicht en in veel landen weer in schoolplicht.
Schoolplicht is een heftige norm: een verplichting om aanwezig te zijn op een opgelegde plek (totaal afgezonderd van de echte wereld), op een opgelegd tijdstip, voor een opgelegde periode, in een opgelegde samenstelling (groepen gevormd op basis van leeftijd, geleid door een leraar), om een opgelegd curriculum te leren, volgens een opgelegd schema (van hoe lang een les duurt, hoeveel lessen van welke vakken je op een dag hebt, hoeveel lesuren per jaar), volgens een opgelegde manier van leren (klassikaal, theoretisch, passief), om getoetst en beoordeeld te worden, om diploma’s te halen, om aan allerlei eisen te voldoen. En als de enorme hoeveelheid tijd op school nog niet voldoende inperking zou zijn van de mogelijkheden om zelf invulling te geven aan je leven en aan je leerproces, moet je thuis nog huiswerk doen en leren voor toetsen. Alles staat in het teken van de opgelegde schoolprestaties.

Er zijn weliswaar alternatieve scholen – waar groepen worden gevormd met leeftijden door elkaar, waar leerlingen worden geacht elkaar te helpen, waar leerlingen meer tijd buiten zijn, waar meer aandacht wordt besteed aan de natuur, muziek, kunst of sport – maar dat neemt niet weg dat je je nog steeds ergens moet melden, een programma moet volgen en een diploma moet halen. Je volgt alleen een ander programma, in een iets andere setting, volgens een andere filosofie (met een beetje geluk een filosofie die beter bij je past). Van alternatieve scholen wordt ook vaak gezegd dat ze kinderen meer vrijheid geven. Maar meer vrijheid betekent alleen dat er minder opgedrongen wordt. Er wordt nog steeds veel opgedrongen. Het uitgangspunt blijft dat school een verplichting is, geen vrijwillige keuze. Een verplichting trouwens waar de meeste ouders niet zonder zouden kunnen, want ze zijn afhankelijk van school als kinderopvang.

Het opleggen van normen en waarden is een onuitputtelijke bron van ellende. Van stress, angst, schaamte, slecht zelfbeeld, depressiviteit, agressiviteit. Maar bovenal: van vervreemding van jezelf en van anderen. Omdat je gedwongen wordt om je te verhouden tot de norm – door je eraan te conformeren of ertegen te rebelleren, door te excelleren of te falen – in plaats van je op een authentieke manier te verhouden tot jezelf en tot anderen, tot jouw behoeftes en tot de behoeftes van anderen. Dat is dus wat je leert – en wat je niet leert. Dat is waar je in getraind wordt – en waar je niet in getraind wordt.

Deze vorm van opvoeding leidt tot volwassenen die ook erg gericht zijn op wat van buitenaf op hen afkomt. Aan de ene kant, op de eisen om een bestaan op te bouwen, om zich veilig te stellen, om succesvol te zijn. Aan de andere kant, op aangemoedigde, overbodige, overdadige consumptie of juist consumptie die “nodig” is als compensatie voor het veeleisende leven.
In dit leven nemen stress en angst veel ruimte in beslag, waardoor weinig ruimte overblijft om tot jezelf te komen, om bewust te zijn van wat echt belangrijk voor je is, laat staan om hierop te acteren.
Zo raken mensen vaak van zichzelf vervreemd, maar blijven ze op de automatische piloot steeds naar een beloning streven: meer zekerheid, meer geld, meer status. Niet per se meer zichzelf laten uitkomen. Niet per se meer geluk. Laat staan meer betekenis ervaren.

In vrijheid
Ik gebruik de woorden “opvoeding” en “onderwijs” om aan te sluiten bij wat mensen gewend zijn, maar ik zie niet zozeer een onderscheid tussen opvoeding en onderwijs (vandaar ook dat ik teruggrijp naar het woord “educatie”). We kunnen misschien spreken over een onderscheid tussen zorgen voor een kind en een kind mogelijkheden geven om te leren en om zich te ontwikkelen, maar zo scherp is dit verschil ook niet.

Kinderen zijn uit zichzelf nieuwsgierig en leergierig. Ze hebben uit zichzelf de drang zich te ontwikkelen. Dit zie je al bij baby’s, die instinctief hun omgeving onderzoeken door te kijken, voelen, luisteren en proeven. Je hoeft een baby ook niet aan te sporen om te leren lopen en praten. Naarmate kinderen ouder worden, wordt hun nieuwsgierigheid alleen maar sterker, getuige de eindeloze vragen van peuters over alles wat ze zien en beleven. Bovendien halen kinderen voldoening uit steeds meer kunnen. Het plezier dat ze ervaren als ze een toren van blokken bouwen of een mooie tekening maken spat ervan af, en stimuleert hen om steeds verder te gaan.

Voor volwassenen is het vooral de taak om een goede basis te leggen voor deze ontdekkings- en ontwikkelingstocht, en om mogelijkheden te laten zien en te creëren.
Een goede basis houdt uiteraard in dat je voor een kind zorgt. Hier heb je niet veel visie voor nodig, maar vooral praktische zaken zoals eten, luiers, kleding – en veel toewijding. Het is meestal duidelijk wat een kind wel of niet zelf kan en wanneer een kind evident iets gevaarlijks of ongezonds doet (uit een raam dreigt te vallen of iets in zijn mond stopt wat daar niet in thuishoort), en dus wanneer zorg en bescherming in beeld moeten komen.
Verder bestaat een goede basis vooral uit emotionele veiligheid. Dit is een diep weten dat je kunt zijn wie je bent en dat er plek voor jou is in deze wereld, zonder dat je daarvoor aan eisen van anderen moet voldoen. Je geeft kinderen emotionele veiligheid als je ruimte geeft voor wat ze doen, voelen, willen. Zonder oordeel. Op deze manier geef je ze geen reden voor stress, angst, schaamte en voor zich moeten aanpassen en forceren – of juist in verzet gaan. Dus geen reden om in strijd te zijn met zichzelf of met anderen.

Dit houdt in dat je kinderen geen normen of waarden oplegt of voorschrijft. Dat je niet in termen van goed of fout spreekt, maar in termen van wat iets met jou of met iemand anders doet. Dat je kinderen laat beseffen dat anderen – en niet op zijn minst hun ouders – ook ruimte nodig hebben. Dat je laat zien wat de gevolgen van hun gedrag zijn. Dat je ze dit laat ervaren. Dat je uitlegt waarom je zelf dingen doet zoals je ze doet, maar jouw manier van denken en doen niet als de enige juiste of de enige acceptabele naar voren brengt.

Je hebt als kind ruimte nodig om in alle ontspanning te ontdekken wie je bent, wat je graag doet, waar je goed in bent, wat je verder wilt verkennen en waar je je verder in wilt ontwikkelen. Hierbij heb je veel contact met de wereld nodig. Want dan weet je pas wat je bevalt of niet, wat je boeit of niet, wat voor je werkt of niet. Daarom is het nodig dat volwassenen mogelijkheden laten zien en creëren zodat kinderen zich kunnen ontwikkelen. En als iets aanslaat, is het zaak om daar weer meer mogelijkheden in te laten zien en creëren. Zo gaat een kind vanzelf van A naar B, naar T, terug naar G en verder. Het is een kwestie van ruimte en kansen geven voor wat lekker loopt en begeleiding bieden waar het nodig blijkt.

In die zin is het belangrijk dat de dag van een kind zoveel mogelijk echt van hemzelf is, zoveel mogelijk door het kind zelf bepaald. Uiteraard niet helemaal, omdat kinderen niet alles goed kunnen inschatten en beschermd moeten worden, omdat er ook andere mensen in de wereld zijn, met hun eigen wensen en omdat gewoonweg niet alles mogelijk is. Dit zijn onvermijdelijke, geen opgedrongen beperkingen, waar een kind mee moet leren omgaan. Vrijheid is geen grenzeloosheid. Maar het kind is wel het vertrekpunt bij wat wel of niet op zijn dag gebeurt. En in zijn leven.

Het “onderwijs” dat hierbij past is niet gebaseerd op een door anderen bepaalde setting en inhoud, maar op wat een kind zelf interesseert en op wat goed voor hem werkt. Het gaat dus zowel om wat je leert als om hoe je leert. Het gaat ook om ontdekken welke omstandigheden wel of niet voor een kind werken: stilte, rust, prikkels, in je eentje leren, in een (kleine of grote) groep, met één andere persoon, lang met hetzelfde bezig zijn, veel afwisseling hebben, dingen doen met een sterk fysieke component, energie kwijt kunnen, met rust gelaten worden, horen wat iemand te vertellen heeft, met boeken leren, leren door te doen, inclusief combinaties hiervan en afwisseling hierin.
De vraag is dan steeds: wat wil een kind doen, ervaren, leren, en wat heeft hij nodig om dat te kunnen? Aan volwassenen de schone taak om dat te ontdekken en te faciliteren, voor zover een kind daar niet zelf uitkomt. Daarom is het zo belangrijk om een kind met zoveel mogelijk kennis te laten maken, uiteraard via een route en met een dosering die bij hem past. En om te noteren wat aanslaat, wat de interesse prikkelt, wat aanleiding tot meer leren geeft.

Dit hoeven ouders uiteraard niet allemaal zelf te doen. Hier ligt ook een taak voor mentors, coaches, leraren, begeleiders, maatjes, wie dan ook die bij een kind betrokken is. Een taak die deze mensen op hun beurt fulltime, in deeltijd, structureel of incidenteel kunnen vervullen, zoals het bij hen past.
Belangrijk is dat een kind zijn leraren – en anderen met wie hij te maken heeft – kan kiezen en dat leraren dienstbaar zijn. Ze zijn er niet om te bepalen wat er moet gebeuren of om een kind te keuren. Ze zijn er om te bieden wat een kind nodig heeft.

De invulling van dit aanbod houdt verder niet in dat voor ieder kind iets helemaal unieks beschikbaar moet zijn of dat kinderen als sprinkhanen om de haverklap naar een andere locatie moeten kunnen om te doen waar ze in dat specifieke moment zin in hebben. Een geest uit een wonderlamp is niet beschikbaar. Dat is ook niet nodig. Wel dat wat bij een kind past leidend is bij waar hij kan zijn en waar hij zich op kan richten. Is dat een werkplaats, een boerderij, een sportfaciliteit, een atelier, een plek waar muziek gemaakt kan worden of waar veel boeken aanwezig zijn? Of een school die je op een aantrekkelijke manier in contact brengt met veel van wat er te leren valt en je ondersteunt in je eigen leerkeuzes en -vragen?
Kenmerkend voor dit diverse leer- en ontwikkellandschap is ook dat kinderen veel meer onderdeel zijn van het echte leven. Ze ontwikkelen zich in contact met het echte leven, met de echte wereld, in plaats van dat ze daarvan afgezonderd worden. Het is dan ook normaal dat – uiteraard waar passend – kinderen aanwezig zijn op plekken waar gewerkt wordt, dat ze ook kunnen leren waar dingen echt gebeuren. Dit wordt dan niet gezien als vertragend voor het werk, maar als onderdeel daarvan. Denk aan een bredere toepassing van het concept “leer- en werkbedrijf”.

Op deze manier is het leerproces veel authentieker, motiverender en plezieriger – en hierdoor ook effectiever. Wat kinderen uiteindelijk leren en kunnen is dan ook veel meer een afspiegeling van wie ze zijn, het stelt ze beter in staat om een positie in de maatschappij in te nemen die echt bij hen past en het leidt tot veel meer voldoening.

In contact met de wereld ontwikkelen kinderen ook hun gedrag en hun waarden. Maar deze ontwikkeling vertrekt niet vanuit een onbeschreven blad en is ook niet volstrekt willekeurig. Hoe verschillend we ook zijn, we worden geboren met bepaalde universele neigingen en behoeftes, zoals de neiging tot zelfexpressie en de behoefte aan verbondenheid. Baby’s verkiezen niet voor niets de schoot boven de wieg. Peuters genieten niet alleen van het bouwen en tekenen op zich, maar willen dolgraag ook hun kunsten aan anderen laten zien.
Onze behoeftes en neigingen sturen ons gedrag, terwijl we onze weg vinden in een wereld vol mogelijkheden en beperkingen. Ook terwijl we onze waarden vormen. Zo proberen we ruimte te vinden voor wie we zijn en voor wat we nodig hebben, waaronder verbondenheid met anderen. In dit traject ontdekt een kind wat goed werkt en wat niet. Niet in de laatste plaats wat wel of niet goed uitpakt in de omgang met anderen. Wanneer vindt iemand iets vervelend? Wanneer wordt iemand verdrietig? Of boos? Wanneer krijg je een “klap”? Wanneer ervaar je toenadering tot elkaar? Wanneer krijg je waardering en dankbaarheid?
Er gaat dus niet snel “iets mis” als volwassenen hun normen en waarden alleen hun eigen gedrag laten bepalen en hun grenzen duidelijk aangeven. Integendeel. Als ze hun ideeën aan kinderen proberen op te leggen, creëren ze alleen maar ruis en afstand.
Wel speelt wat kinderen meemaken een cruciale rol in hoe ze zich vormen. In het bijzonder de voorbeelden die ze krijgen en hoe ze worden behandeld. Hier worden ze uiteraard door beïnvloed. Kinderen die ruimte voor zichzelf ervaren, zijn eerder geneigd om anderen ruimte te geven, want ze beleven niet dat ze hun plek moeten bevechten. Kinderen die anderen als medestanders ervaren, zullen anderen – ook in hun anders zijn – sneller waarderen. Ze zullen eerder verbondenheid voelen. Ook zullen ze gelijkheid eerder als waarde omarmen, vanuit empathie of vanuit het besef dat dit een basisvoorwaarde is voor hun vrijheid.
Zo leidt opvoeding in vrijheid vanzelf tot een wereld met minder strijd.

Als er dus een “verplicht” nummer is in opvoeding en onderwijs, dan is het wel open en diep leren communiceren. Leren aangeven wat je voelt, wat je wilt, waar je tegenaan loopt, wat vervelend voor je is, wat belangrijk voor je is, en leren luisteren naar wat voor anderen geldt. Leren aangeven wat je behoeftes zijn, leren luisteren naar de behoeftes van anderen, en – waar deze niet zomaar te verenigen zijn – leren hier uit te komen.
Dit is natuurlijk geen vak, maar een constant aandachtspunt, een onlosmakelijk en fundamenteel onderdeel van leven in een wereld waar iedereen het goed verdient te hebben.

Kinderen in vrijheid laten opgroeien doet veel meer recht aan de verscheidenheid tussen mensen en aan hun intrinsieke motivatie. Dat is niet alleen voor ieder persoonlijk erg prettig. Verscheidenheid die zich kan uitleven is een verrijking voor ons allemaal. Dit past in een wereld waar we elkaar meer aanvullen en meer weten te waarderen.
Deze wereld kent volwassenen die meer in balans zijn, die doen wat ze graag doen, die vrijer en ontspannener in het leven staan. Deze volwassenen hoeven hun ruimte niet te bevechten, ze weten dat er ruimte voor hun behoeftes is. Ze zijn daarom ook meer bereid en in staat om naar elkaar te luisteren en om elkaar de ruimte en de voeding te geven die ze nodig hebben om voluit te leven.

Vragen en antwoorden

De kunst van het groots zijn

Een echt vrije economie

Als we de maatschappelijke strijd verwerpen en op onze echte behoeftes focussen, creëren we de ruimte om te leven zoals we ten diepste willen. Alle energie die in en door strijd wordt verspild, komt dan vrij om betekenisvol te kunnen leven.
Deze verandering in houding en focus brengt ons onvermijdelijk tot veranderingen in het grootste toneel van de maatschappelijke strijd: de economie.

Economische strijd
De economie zoals we die kennen is het speelveld – zo niet slagveld – waarop wordt bepaald wie zich hoeveel mag toe-eigenen van de beperkte middelen waarmee we onze behoeftes kunnen bevredigen: wie daar zoveel van mag opeisen dat hij er zelfs meerdere levens royaal van zou kunnen leven, wie dagelijks tekortkomt, wie in allerlei gradaties ertussen hangt.

De economie functioneert volgens de wet van de sterkste. Volgens de regels van de economische strijd krijg je alleen een product of dienst als je er iets tegenoverstelt, als je daar iets voor in ruil geeft. Niet zoals in een traditionele ruileconomie, waarin goederen rechtstreeks met elkaar werden uitgewisseld, maar door je portemonnee open te trekken. Wie een goed gevulde portemonnee heeft, kan meer krijgen dan iemand met een krappe beurs. Behoeftes spelen hier geen rol in. Want wat bepaalt hoeveel geld je te besteden hebt? Weer wat je daar tegenoverstelt: de prestaties die je levert en hoe goed of slecht deze – volgens de regels van onze meritocratie – worden beloond. Naast het geld dat je ouders of voorouders eventueel voor je hebben geregeld.

De economische strijd is een strijd met elkaar, om bestaanszekerheid, om comfort en vaak genoeg simpelweg om meer: meer consumptie, meer bezit, meer luxe, meer status. Deze strijd dwingt ons ook tot een strijd met onszelf, om te voldoen aan de eisen voor een goede beloning, en zelfs voor een slechte beloning. Te midden van al dit geweld sneuvelt de focus op onze echte, diepere behoeftes.

Opmerkelijk genoeg gaat het gewoonlijk, als een minister of een CEO over “de economie” spreekt, over onze welvaart of ons vermogen om welvaart te creëren, niet over strijd – tenzij het om de concurrentie met andere landen gaat. Het klinkt alsof we met elkaar iets waardevols hebben, niet alsof we tegenover elkaar staan. Jan en alleman gaat hier vrolijk in mee. Maar hiermee is weinig gezegd over hoe het met onze behoeftebevrediging gaat – laat staan in de zin van de bevrediging van de echte behoeftes van ons allemaal.

Strikt genomen wordt “de economie” gelijkgetrokken met het bbp, het bruto binnenlands product. Althans, als men wil bepalen of het goed of slecht met de economie gaat. Dan is de vraag vooral of het bbp groeit, en hoe hard.
Het bbp is de optelsom van alle inkomens van een land in een bepaalde periode (meestal een jaar). De nadruk ligt hier dus op waar je geld mee kunt verdienen, niet zozeer op behoeftebevrediging. Uiteraard wordt er ook geld verdiend met behoeftebevrediging, maar hier is geen eenduidige relatie. Ter illustratie:
– “Kopen, kopen, kopen” telt mee in het bbp, hergebruiken niet, ook al kun je op beide manieren in een behoefte voorzien.
– Iemand zo gek krijgen om iets te kopen wat hij eigenlijk niet nodig heeft, telt mee in het bbp, maar bevredigt geen behoefte.
– Weggegooid eten telt mee in het bbp, maar bevredigt geen behoefte.
– Vrijwilligerswerk bevredigt behoeftes, maar telt niet mee in het bbp.
– Ongebruikte spullen weggeven bevredigt behoeftes, maar telt niet mee in het bbp.
– Spullen met iemand delen of aan iemand lenen bevredigt behoeftes, maar telt niet mee in het bbp.

Het bbp houdt rekening met de kosten van de productie – voor zover producenten hiervoor betalen. Deze kosten zitten erin verdisconteerd. Maar het houdt geen rekening met de kosten die producenten veroorzaken voor de samenleving. Niet op korte, laat staan op lange termijn. Het bbp houdt geen rekening met problemen zoals milieuschade en uitputting van niet-hernieuwbare middelen.
Dus voor het bbp is verspilling een goede zaak, vervuiling en uitputting irrelevant, en productie en behoeftebevrediging waar niet voor betaald wordt niet interessant.

En toch: als er in de krant staat dat het goed met de economie gaat, bedoelt men dat het bbp groeit met een mooi percentage. Ondanks dat dit dus niet veel zegt over de mate van behoeftebevrediging in een land, of over in hoeverre de beperkte middelen van een land effectief of duurzaam worden benut. Laat staan of mensen plezier in hun werk hebben of gestrest zijn of onnodig ziek aan het worden zijn.
Dit is geen foutje van de krant – of van wie het bbp als maatstaf heeft bedacht. Dit is een trouwe afspiegeling van een werkelijkheid waarin behoeftebevrediging niet leidend is, maar wel de kansen om geld te verdienen, desnoods ten koste van anderen.

Het is desondanks wel zo dat als het slechter met de economie gaat, in de zin dat het bbp niet groeit of zelfs krimpt, het nog slechter met de behoeftebevrediging kan gaan. Bijvoorbeeld als mensen werkloos worden en te maken krijgen met inkomensverlies. Maar dat betekent niet dat de huidige economie het beste systeem is om aan behoeftebevrediging te werken – verre daarvan. Laat staan als we het principe willen laten gelden dat iedereen onvoorwaardelijk en met evenveel recht een goed leven verdient.

Ondanks deze tekortkomingen, wordt de huidige economie helaas simpelweg als een gegeven gezien – als iets waar we mee moeten dealen, iets wat zijn eigen regels heeft, buiten ons om, alsof het een natuurverschijnsel zou zijn. Economen ontwikkelen dan ook vooral theorieën en modellen om economische verschijnselen te verklaren en voorspellen. Beleidsmakers proberen op basis hiervan de economie bij te sturen. Ze richten zich op aanpassingen in variabelen van deze modellen, zoals de rente, de belastingen en de overheidsuitgaven.
Zo leggen we ons er gewoon bij neer dat de huidige economie een systeem is dat welvaart creëert en verdeelt volgens de wet van de sterkste. Het gerechtvaardigde doel is jezelf zoveel mogelijk welvaart toe te eigenen, los van wat je behoeftes zijn. Hiermee nemen sommigen een veel te grote hap van de middelen die beschikbaar zijn om de behoeftes van ons allemaal te bevredigen, terwijl anderen hierin tekortkomen. Dat betekent grote ongelijkheid binnen de huidige wereldbevolking, maar ook tussen de huidige en toekomstige generaties. Want er wordt te weinig rekening gehouden met de gevolgen voor de planeet van de huidige manier van “creëren” en consumeren.
Strijd wordt als een vanzelfsprekendheid genomen op het economische slagveld.

Maar we zijn niet veroordeeld tot alleen bijsturing binnen de huidige kaders. We hoeven ons niet te beperken tot alleen sleutelen aan de marges. We kunnen kiezen voor een totaal andere economische houding en totaal andere economische verhoudingen.

Economische grootsheid
We kunnen kiezen voor een economie die gericht is op echte behoeftebevrediging, en die recht doet aan onze behoefte aan vrijheid en verbondenheid. Deze economie draait op vertrouwen en gulheid, in plaats van op angst en zelfzucht. We focussen niet meer op elkaar verslaan, maar op wat we voor elkaar kunnen betekenen en op wat we met z’n allen kunnen bereiken. Zo scheppen we de voorwaarden om enthousiast te kunnen zijn over wat om ons heen gebeurt en kunnen we ons trots voelen er onderdeel van te zijn en eraan bij te dragen. Zo maakt strijd plaats voor grootsheid.

Als we het principe omarmen dat iedereen onvoorwaardelijk en met evenveel recht een goed leven verdient, laten we het uitgangspunt los dat behoeftebevrediging alleen mogelijk is als je er iets tegenoverstelt. We nemen afscheid van de huidige economie, waarin ruilen – met geld als universeel ruilmiddel – de norm is. Dan wordt de economie een systeem dat – met de beperkte middelen die we hebben – voor behoeftebevrediging van ons allemaal zorgt.

Als we het ruilprincipe loslaten, hoef je niet meer iets te verkopen om welvaart te kunnen vergaren. En dus ook niet tegen je zin iets te verkopen, bijvoorbeeld werk doen wat je absoluut niet ligt of te veel uren draaien. Je hoeft anderen (met reclame of bangmakerij) ook niet meer wijs te maken dat ze iets nodig hebben wat ze eigenlijk niet nodig hebben, zodat je ze iets kunt verkopen. Je hoeft niet meer met anderen te concurreren om een kans om iets te verkopen.
Hiermee doen we de planeet ook een groot plezier, want we halen de prikkel tot onzinverkoop (en dus tot onzinproductie) weg. Daarnaast hebben we vooral redenen om producten te maken die lang meegaan, in plaats van producten die steeds vervangen moeten worden.

Als we ervoor gaan staan dat iedereen onvoorwaardelijk en evenveel recht heeft op behoeftebevrediging, schaffen we de wet van de sterkste af. Dan stoppen we met elkaar te beconcurreren om beperkte middelen en houden we rekening met elkaar. We strijden niet meer met elkaar. We hoeven ons ook niet meer aan te passen en te forceren om te voldoen aan de eisen van andere mensen. We hoeven dus niet meer met onszelf te strijden.
Dan krijgt onze intrinsieke motivatie ruim baan. Dan kunnen we vanuit een toestand van ontspanning uiting geven aan wie we zijn en op basis hiervan relaties aangaan, de wereld positief beïnvloeden en betekenis geven aan ons leven.

De economie functioneert verder op basis van andere normen: aan de ene kant dat iedereen doet wat hij graag doet en produceert wat hij graag produceert, en aan de andere kant dat iedereen consumeert wat hij nodig heeft, ook de toekomstige generaties.

De vraag is dan: wat zorgt ervoor dat we produceren wat we willen consumeren? En wat zorgt ervoor dat deze aardbol onze consumptie aankan? Of met andere woorden: wat zorgt ervoor dat er tussen vraag en aanbod een duurzaam evenwicht ontstaat?

Een belangrijke nuancering vooraf is dat in het traditionele economisch denken vraag en aanbod tegenovergestelde begrippen zijn (of in persoonlijke relaties: ontvangen en geven). Maar in de praktijk staan deze begrippen niet zo scherp tegenover elkaar. Althans, niet altijd. Dat een kunstenaar een schilderij maakt, leidt niet alleen tot behoeftebevrediging bij mensen die dat schilderij bewonderen, maar ook bij de kunstenaar zelf. Iemand die zich laat verzorgen ontvangt verzorging, maar geeft ook een kans aan iemand die graag mensen verzorgt.

“Vraag” en “aanbod” gebruik ik hier verder in de zin van wat mensen willen consumeren en van wat ze willen produceren, maar het mag duidelijk zijn dat produceren ook een behoefte op zich is. Althans, als produceren vrij ingevuld mag worden.

Consequenties voor de vraag
Als we afscheid nemen van de huidige economie, vallen er aanzienlijke delen van de huidige vraag naar producten en diensten weg:
– vraag die gerelateerd is aan het ruilprincipe, aan alles wat met geld te maken heeft, zoals de vraag naar financiële diensten;
– vraag naar reclame en alles wat daarmee gepaard gaat (zoals de jacht op persoonsgegevens en de algoritmekoorts), om ons steeds meer te doen kopen;
– vraag die ontstaat door de behoefte aan veiligheid en zekerheid, het uiteenlopende geheel van alles wat met beveiliging te maken heeft, tot aan notarissen, makelaars, taxateurs, advocaten, verzekeringen;
– vraag die compensatie is voor ons moeten aanpassen en forceren, zoals de vraag naar overdadig vermaak, verwennerij en luxeproducten;
– vraag die compensatie is voor niet toekomen aan onze diepste behoeftes, voor geen betekenis kunnen vinden, om ons alsnog belangrijk te doen voelen, zoals de vraag naar statussymbolen.

Bovendien krijgt eigendom een nieuwe betekenis. Omdat we afzien van het ruilprincipe als voorwaarde om aan producten en diensten te komen, heeft bezit geen ruilwaarde of beleggingswaarde meer. Zo verdwijnt ook de logica om een veel te groot huis of een vakantiehuis te hebben omdat het een goede investering zou zijn.

Door deze veranderingen kunnen middelen en werk verschuiven van verdwijnende vraag naar vraag van mensen die nu tekortkomen in hun behoeftebevrediging. In de gebouwen van de Zuidas kunnen mensen gaan wonen. Luxeauto’s, jachten en privéjets die niet meer geproduceerd worden maken energie en grondstoffen vrij voor openbaar vervoer. Knappe koppen die niet meer alleen met rijk worden bezig zijn, kunnen veel betekenen voor onderwijs en wetenschap. Enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts.

Omdat in deze situatie ruilen niet meer de regel is, neem je gewoon wat je nodig hebt.
Hierbij hoort wel een groter bewustzijn van het feit dat onze consumptie ten koste gaat van de consumptie van anderen, nu en in de toekomst.

Consequenties voor het aanbod
Het aanbod van producten en diensten komt tot stand doordat iedereen doet wat hij graag doet en dus ook produceert wat hij graag produceert.
We bieden onze productie aan aan wie deze graag wil hebben. Hier vragen we niets voor terug, omdat we geen voorwaarden stellen aan mensen om te kunnen krijgen wat ze nodig hebben.

Om te produceren hebben we vaak productiemiddelen nodig. Hierbij hoort een klassieke economische vraag: wie is eigenaar van de productiemiddelen?
Als we het ruilprincipe loslaten, hebben productiemiddelen – net als andere vormen van eigendom – geen ruilwaarde of beleggingswaarde meer. Aandelen hebben in een bedrijf waar je verder geen rol in hebt, is niet meer logisch, omdat deze aandelen verkopen niet meer tot de economische opzet hoort. In deze situatie zijn productiemiddelen dus alleen letterlijk productiemiddelen. Dan heb je als producent productiemiddelen als het ware meer “in beheer”, voor zover die productiemiddelen nuttig zijn voor je productieproces.
Net als bij consumptiemiddelen geldt dus ook bij productiemiddelen dat we nemen wat we nodig hebben om te produceren wat we willen produceren.

Markt nieuwe stijl
Met alleen de insteek om te consumeren wat we nodig hebben en produceren wat we willen produceren zijn vraag en aanbod nog niet bij elkaar gebracht. Daar zorgt de markt pas voor. De markt is de fysieke of virtuele plek waar vraag en aanbod elkaar treffen. Dit is in essentie niet anders dan hoe de markt in de huidige economie werkt. Maar de volgende eigenschap maakt het wel echt anders. De markt wordt bij wijze van spreken een groot plein waar iedereen neerlegt wat hij graag produceert of wat hij over heeft en waar iedereen vandaan haalt wat hij nodig heeft. Dit plein is niet per se de traditionele markt op een plein, maar een denkbeeldige verzamelplaats van alle plekken en instrumenten die we hebben om producten en diensten aan te bieden. Denk aan alle supermarkten en webwinkels bij elkaar, maar dan zonder kassa’s en betaalknoppen.

Is er hiermee een garantie dat het aanbod precies overeenkomt met wat men wil consumeren en met wat men nodig heeft om producten en diensten weer te kunnen produceren?
Nee, natuurlijk niet. Daarom is de markt niet alleen een plek waar vraag en aanbod elkaar treffen, maar ook waar ze op elkaar worden afgestemd.

In de markt zoals we die kennen vindt afstemming tussen vraag en aanbod plaats via de prijzen. De prijzen gaan omhoog als de vraag naar een product of dienst hoger is dan het aanbod, en andersom. Als de prijs van een product omhoog gaat, zullen alleen mensen met een goed gevulde portemonnee dit product nog kopen. En als de prijzen een stuk lager worden, zijn mensen plotseling zelfs bereid om spullen te kopen die ze niet nodig hebben. Met een triomfantelijk gevoel ook nog eens.
Maar als we afrekenen met het afrekenen, komen we bij een ander afstemmingsmechanisme terecht: communicatie. Communicatie in gedrag en in woorden.

Als aangeboden producten en diensten op “het plein” blijven liggen, is het een teken dat daar minder vraag naar is dan verwacht. Dan kan het aanbod daarvan omlaag. Andersom kan het ook zijn dat mensen aangeven meer van bepaalde producten en diensten te willen of andere producten en diensten te willen dan wat er spontaan aangeboden wordt. (We zijn er nu vooral aan gewend dat het aanbod “in de etalage” staat. We moeten dan meer aandacht besteden aan instrumenten om de vraag bekend te maken.) Dan verschuift het aanbod, van minder gewenste naar meer gewenste producten en diensten.

Betekent dit dat we werk moeten gaan doen waar we toch niet zo’n zin in hebben?
Niet per se. Want we hebben meerdere kanten. We kunnen meerdere dingen en we willen vaak ook meerdere dingen doen. Het is een kwestie van afstemmen. En van anders kijken naar werkverdeling en specialisatie.
Werkverdeling is een groot goed. Het doet recht aan de verschillen in talenten en voorkeuren tussen mensen. Dat geldt ook voor specialisatie. Het geeft ons de kans om ons verder te ontwikkelen in waar we goed in zijn en wat we graag doen. Door werkverdeling en specialisatie worden we bovendien productiever. Maar we kunnen hier ook in doorschieten. De hele tijd alleen maar één ding doen werkt uiteindelijk contraproductief. We hebben afwisseling nodig om gemotiveerd, scherp en fit te blijven. Los van het feit dat te veel specialisatie onze veelzijdigheid tekortdoet.
Onze bereidheid om productief te zijn bestaat uit een spectrum: van wat we het allerliefste doen tot aan waarmee we met kleine of zelfs grotere moeite groot plezier weten te bewerkstelligen. Daartussen zit van alles wat we voor de afwisseling ook prima vinden om te doen. Omdat we het ook prettig vinden om het te doen, of omdat we het nut daarvan inzien, of omdat we iets over hebben voor iemand anders. Als het maar vrijwillig blijft. Als het maar geen voorwaarde is om in je eigen behoeftes te kunnen voorzien. Als je je maar niet hoeft aan te passen of te forceren omdat iemand anders dat van je eist.

Zo past het aanbod zich aan de vraag aan, zodat we onze behoeftes kunnen bevredigen. Maar dat neemt niet weg dat we op korte termijn weleens beperkingen moeten accepteren in welke behoeftes we kunnen bevredigen, of flexibel moeten zijn in hoe we dat doen.
Als we op een bepaald moment te veel appels hebben, gaan we geen appels weggooien (zoals nu wel gebeurt, in een wereld waar hongergeleden wordt). Dan eten we meer appels in plaats van ander fruit waar misschien op dat moment juist te weinig van is. Of we maken appeltaart. Of appelcompote. Net als het in een periode van droogte niet zo moeilijk te bedenken is dat drinkwater belangrijker is dan zwembadwater.

De planeet als grens
Het aanbod kan zich dus aanpassen aan een vraag die meer aansluit bij onze echte behoeftes en aan het principe dat iedereen evenveel recht heeft op behoeftebevrediging. Maar als we vinden dat dit principe ook tegenover toekomstige generaties moet gelden, loopt de vraag tegen een harde begrenzing aan: de draagkracht van de planeet. Deze bepaalt hoeveel we uiteindelijk kunnen produceren en dus in hoeverre we aan de vraag tegemoet kunnen komen. Bij onze consumptiebeslissingen moeten we hier dus bewust rekening mee houden.

Om onze consumptiewensen goed te kunnen afwegen ten opzichte van wat de planeet aankan, hebben we referentiekaders nodig. Als we de duurzame productiecapaciteit van de aarde verdelen door de wereldbevolking, hebben we een indicatie van wat we gemiddeld per persoon kunnen verbruiken van deze capaciteit. Als ieder van ons bij het overwegen van onze consumptie rekening houdt met deze indicatie, zitten we qua verdeling van de welvaart nu en in de toekomst goed – en helpen we de planeet dus niet naar de knoppen.
Dit hoeft niet te betekenen dat iedereen exact hetzelfde verbruik moet hebben. We zitten tenslotte allemaal anders in elkaar en de een kan toch meer nodig hebben dan de ander. Je kunt ook in een jaar boven het gemiddelde zitten en in een ander jaar daaronder. Het gaat om de intentie en de inspanning om hier rekening mee te houden.

Een benadering van deze indicatie is de bestaande “ecologische voetafdruk”, de oppervlakte van de aarde die nodig is om alles te produceren wat je verbruikt en om je CO2-uitstoot te compenseren. De voetafdruk van de wereldbevolking wordt vergeleken met de capaciteit van de aarde: hoeveel onze planeet op een duurzame manier in totaal kan genereren in één jaar. Op dit moment zouden we 1,6 aardbol moeten hebben om duurzaam te kunnen produceren wat we op wereldniveau consumeren. Daarnaast is de verdeling van deze consumptie ook nog eens extreem ongelijk. Het huidige consumptieniveau van een deel van de wereldbevolking gaat dus ten koste van een ander deel van de wereldbevolking, en van de toekomstige wereldbevolking.

Het idee om de welvaart eerlijk en dus ook duurzaam te verdelen roept bij veel mensen het beeld op dat we met zijn allen teruggeworpen worden naar de middeleeuwen of veroordeeld worden tot armoede. Maar dit is pertinent niet waar. Even ter illustratie: mijn ecologische voetafdruk past prima in de werkelijkheid dat we maar één aardbol hebben en bij het principe dat we er allemaal evenveel recht op hebben, terwijl ik beslist niet in armoede leef. Sterker nog, ik ontzeg mezelf helemaal niets.

Verder is het goed nieuws – eigenlijk heel oud nieuws – dat de grens van de draagkracht van de planeet onderwerp van beïnvloeding is. Dat komt door ons vermogen tot innovatie. Wat aandacht krijgt, groeit. Waar we ons innovatievermogen op richten, vinden innovaties plaats. Dat betekent alleen niet dat we een voorschot op innovaties kunnen nemen. We kunnen ons niet rijker rekenen dan we zijn.

We hebben de potentie tot grootsheid. In de loop der eeuwen hebben we onze mogelijkheden enorm verlegd en onze efficiëntie enorm verbeterd. Nu onze doelen nog.

 

Vragen en antwoorden


4. Een ultieme voorstelling

De omgekeerde oorlog

Een mens verlangt naar betekenis. Met deze stelling begon ik over mijn visie te vertellen. Want betekenis vinden is letterlijk wat ons bestaan zin geeft. Ons verlangen naar betekenis is ook wat ons van andere soorten onderscheidt, samen met ons vermogen tot vooruitgang, ons vermogen om de omstandigheden waarin we leven te beïnvloeden.

Dat mensen naar betekenis verlangen, betekent nog niet dat ze die vinden. Tussen ernaar verlangen en het vinden zitten valse overtuigingen in de weg en de institutionalisering van deze overtuigingen: dat we onvermijdelijk in strijd met elkaar zijn en dat we ons moeten aanpassen aan de regels van deze strijd om te kunnen overleven. We worden hierdoor beperkt in onze ruimte om naar betekenis te streven.

Bij mij heeft de zoektocht naar betekenis altijd te maken gehad met het zoeken naar hoe we – de mens, de mensheid – onszelf van allerlei onnodig lijden kunnen verlossen. Niet dat lijden ooit nodig is, maar soms is het onvermijdelijk. We kunnen onmogelijk door het leven gaan zonder ziekte te kennen, of het verlies van een dierbare te betreuren, of teleurstelling mee te maken. Maar wat me opvalt, is dat het overgrote deel van het lijden waar we tegenwoordig mee te maken hebben door onszelf gecreëerd is. Armoede anno toen kwam door tekorten, doordat we nog niet in staat waren om te produceren wat we nodig hadden. Armoede anno nu is een menselijke keuze – niet van wie arm is, maar van winners who take it all, of in ieder geval veel meer dan wat ze nodig hebben. Zo zijn er talloze voorbeelden van leed dat voortkomt uit de menselijke verhoudingen zoals we ze kennen. Het meest evidente en schrijnende is oorlog, met de brede schaal aan verschrikkingen die ermee gepaard gaan.

Van dichtbij heb ik het gelukkig nooit meegemaakt, maar oorlog heeft mijn geest altijd op een bijzondere manier weten te vangen. Aan de ene kant door de bijna niet te vatten absurditeit en wreedheid ervan. Aan de andere kant, verrassend genoeg, in positieve zin, door het ontstaan van een oorlogseconomie. Een oorlogseconomie is het afschuwelijke bewijs van ons enorme vermogen om ons op een doel te focussen en om alles te mobiliseren – menselijke inzet, productiemiddelen, kennis, innovatie, technologische ontwikkelingen – om dit doel te bereiken. Alle economische structuren en prioriteiten veranderen in korte tijd drastisch, om te voldoen aan de eisen van oorlogvoering. Alles is erop gericht om alle nodige vernietiging teweeg te brengen om de vijand te verslaan.

Deze indrukwekkende kracht brengt me tot de voorstelling van het tegenovergestelde van oorlog. Dat is niet vrede. Vrede is een groot goed, zeker als je net uit een situatie van oorlog komt, maar vrede is alleen de afwezigheid van oorlog. Het tegenovergestelde van oorlog is een beweging met dezelfde intensiteit in de tegenovergestelde richting. Of het zou dat moeten zijn. Want we kennen dit fenomeen niet. Nog niet. Daar is dus ook geen woord voor. Daarom geef ik het de werktitel “de omgekeerde oorlog”.

De omgekeerde oorlog – zoals ik me hem voorstel – is een extreem gefocuste en intensieve beweging om de wereld te bevrijden van door mensen gecreëerd leed, om ervoor te zorgen dat ieder mens het goed heeft en voluit kan leven, om plaats te maken voor ontspanning (als tegenovergestelde van stress en gespannenheid, niet van inspanning), voldoening en grootsheid.
Wat hier enigszins in de buurt van komt, zijn onze reacties op rampen en crises, met de coronacrisis als groot recent voorbeeld. Dan ontstaat er plotseling veel focus en saamhorigheid. Dan vinden er grote verschuivingen plaats in waar de aandacht en de middelen naartoe gaan. Maar hier bestrijden we drastische omstandigheden met oorzaken “buiten ons”, ook al worden veel rampen en crises uiteindelijk ook door onszelf veroorzaakt. Het gaat niet om een beweging om ons eigen gedrag te veranderen. Wat misschien het dichtst bij het laatste komt, zijn de veranderingen in gedrag (van mensen, bedrijven, overheden) ten gunste van milieu en klimaat of van betere arbeidsomstandigheden. Maar deze laten qua focus en intensiteit nog veel te wensen over.

De omgekeerde oorlog is de ultieme omarming van het principe dat iedereen – onvoorwaardelijk en met evenveel recht – een goed leven verdient. Het is de ultieme verwerping van een leven in strijd en het volledige besef dat we alleen in verbondenheid betekenis kunnen vinden. Dat maakt de weg vrij om voluit te kunnen leven, om voluit richting een betekenisvol leven te kunnen bewegen. Dat maakt het leven ontspannener en spannender.

Het leven wordt ontspannener omdat we dan niet meer in concurrentie met elkaar zijn, laat staan in gevecht. We hoeven ons dan niet meer bezig te houden met winnen of verliezen, met ons redden in de maatschappij, met onszelf veilig houden, met zekerheden voor onszelf creëren.
Meer ontspanning ontstaat ook omdat we niet meer gekeurd worden en dus ook niet afgekeurd kunnen worden. Niet in de zin dat je naar eigen wil en willekeur een chirurgische ingreep kunt verrichten of een vliegtuig kunt besturen, maar in de zin dat je bestaansrecht niet meer afhankelijk is van jezelf aanpassen en forceren om aan de eisen van anderen te voldoen. In de zin dus dat je echt jezelf kunt zijn – anders dan in het bekende “gewoon jezelf zijn”, dat gemakzuchtig wordt geroepen terwijl de wereld iets heel anders schreeuwt.
Ontspanning overheerst omdat angst plaatsmaakt voor vertrouwen, omdat de norm niet meer is dat we voortdurend voor elkaar op onze hoede moeten zijn maar dat we op elkaar kunnen rekenen om ten volle te kunnen leven.
Deze ontspanning legt ook de basis om een spannender bestaan te leiden.

Hoe het leven spannender wordt, is een voorstelling in drie akten, waarin we ons kunnen richten op onze grenzen verleggen, onszelf overstijgen, grootse doelen bereiken.
In de eerste akte gaat het erom dat je helemaal in je element bent, dat je helemaal uitdrukking geeft aan wie je bent, dat je je erin ontwikkelt, dat je doet wat jij belangrijk vindt en doelen nastreeft die jij stelt. Je wilt kunst maken, bergen beklimmen, onderzoek doen op het gebied van de microbiologie, of de neurofysiologie – en je doet het gewoon. Je vraagt je niet af of iemand hierop zit te wachten.
In de tweede akte ligt de nadruk niet zozeer op wat jou jou maakt of op wat je het liefst doet, maar op een doel waar je je aan wilt verbinden, waar je aan wilt bijdragen. Je wordt gedreven door een groter verhaal, waar je onderdeel van wilt zijn. Hier maakt het niet uit of je kunstenaar, topsporter of wetenschapper bent, je levert hand-en-spandiensten aan een project om de economie van je stad volledig circulair te maken of voor natuurherstel in een gebied. Of je doet mee aan een programma om analfabetisme van de kaart te vegen of om een besmettelijke ziekte uit te roeien. Het gaat dus niet om sleutelen aan de marges, maar om de hoofdprijs. Hier ervaar je veel verbondenheid met de mensen met wie je het doet en de mensen – of het doel – waar je het voor doet.
In de derde en laatste akte komen de eerste en de tweede akte bij elkaar. Dan ben je onderdeel van een groter verhaal terwijl je aan het doen bent wat je het liefst doet. Je maakt verpleeghuizen mooier met je kunst en je ziet dat mensen hierdoor opfleuren, je inspireert anderen om groot te dromen iedere keer dat je een bergtop bereikt, met je microbiologisch onderzoek draag je bij aan de ontwikkeling van een vaccin dat vele levens redt, je neurofysiologisch onderzoek wijst de weg naar herstel voor jonge mensen die hun mobiliteit hebben verloren. Dat zijn momenten waarop zingeving in kippenvel verpakt komt.
Niet dat de derde akte een verplicht nummer is. Je kunt voldoening ervaren als je de top van een hoge berg bereikt, ook als niemand hier ooit iets van hoort. Dan ben je vooral in connectie met jezelf, met je kunnen, je geniet van hoe je je tot die berg verhoudt, van de schoonheid van het landschap en van je overwinning. Ook kun je ontroerd raken door de levensveranderingen die je bij mensen teweegbrengt die (mede) door jouw toedoen op latere leeftijd alsnog leren lezen en schrijven, ook als je inspanningen hiervoor geen beroep doen op je grootste talenten. Je ziet de schaamte die wegvalt, je ziet de mogelijkheden die opengaan, je ziet dat mensen opleven – en dat raakt je. De derde akte is de overtreffende trap van de eerste twee. Dan ben je helemaal in connectie met jezelf en helemaal in connectie met iets buiten jezelf. Dan komt alles bij elkaar wat je een gevoel van betekenis geeft.

Als we strijd vervangen door er volop voor elkaar zijn, ontstaat er veel meer ruimte om creatief, avontuurlijk, innovatief en ondernemend te zijn. Sterker nog: dan hebben we hier alle ruimte voor. Want ons bestaansrecht is niet meer afhankelijk van of het wel of niet lukt. Er komen veel middelen, tijd en energie vrij om in te zetten voor wat er echt toe doet, in plaats van voor alles wat we doen alleen om ons in te dekken. Een grote sprong voor de mensheid.

Wetenschappelijk en technologisch zijn we gewend om groots te dromen en om het onvoorstelbare te bereiken. In 1962 – in de context van de Koude Oorlog – gaf John F. Kennedy de speech waarin hij de beroemde zin “We choose to go to the moon” uitsprak. Zijn doel was publieke steun en middelen mobiliseren om vóór 1970 een man op de maan te laten landen en hem veilig terug naar de aarde te brengen. Zijn toespraak was doordrenkt met een gevoel van richting en urgentie, met een oproep aan de vrijheid van Amerikanen om hun lot te kiezen in plaats van dat het voor hen wordt gekozen. Dit leidde tot een van de spannendste momenten van de geschiedenis, een ultieme uiting van ons vermogen om onszelf te overtreffen.

Ondertussen op onze eigen planeet, ondanks al ons kunnen, komen we wat menselijke verhoudingen betreft niet echt verder. Veel erger nog: we blijven uitblinken in zelfkwelling en zelfvernietiging, tot extremen aan toe. Oorlog is nog steeds aan de orde van de dag en nu hebben we het besef van de dreigingen door klimaatverandering erbij. Toch hebben we nog steeds ons lot in eigen handen en ligt een koerswijziging binnen handbereik. We kunnen nog steeds kiezen waar we ons dagelijks, met focus en intensiteit op richten: apocalyps of apotheose?

De omgekeerde oorlog daagt geen natuurwet uit. De omgekeerde oorlog is niet afhankelijk van een revolutionaire uitvinding of van welke technologische ontwikkeling dan ook. De omgekeerde oorlog is zeker groots dromen, maar het is alleen een kwestie van willen.


Deel 2: Handelingsperspectief

1. Beginnen voor gevorderden

Revolutie door evolutie

Ik schets een ideaalbeeld, een situatie die mogelijk is, maar waar we ons overduidelijk niet in bevinden. En we kunnen niet anders dan vertrekken vanuit waar we zijn. De wereld is geen onbeschreven blad. Onze levens ook niet.

Radicale veranderingen zijn niet in één keer voor elkaar te krijgen. Ingrijpende veranderingen die in één klap plaatsvinden horen bij de werkelijkheid van dictaturen en bij de onwerkelijkheid van een val door een konijnenhol. Lewis Carroll heeft het mooi bedacht, maar wij leven niet in Wonderland. Gelukkig ook niet in een dictatuur.
Een dictatuur zorgt er overigens niet voor dat mensen innerlijk veranderen. Het legt alleen veranderingen op. En opgelegde veranderingen zijn – behalve een aanslag op individuele vrijheden – ook niet duurzaam. Ze moeten met harde hand in stand worden gehouden. Ze zorgen voor spanningen. Ze lopen meestal tegen een houdbaarheidsdatum aan.
Duurzame ingrijpende veranderingen komen pas tot stand in een proces, in een vrijwillig en geleidelijk, evolutionair proces. Ook al is de beoogde uitkomst revolutionair. Dit geldt zowel in de maatschappelijke als in de persoonlijke sfeer.

Alles begint met nieuwe ideeën, nieuwe inzichten. Zo worden mensen uitgenodigd of geprikkeld om anders te denken en uiteindelijk anders te doen. In deze prille veranderingsfase ligt de nadruk op bewustwording. Vanzelfsprekendheden worden tegengesproken. Denk aan de allereerste uitspraken tegen slavernij, tegen racisme, voor vrouwenemancipatie of voor acceptatie van homoseksualiteit. Die werden op zijn zachtst gezegd niet mild ontvangen.
Maar langzamerhand worden de nieuwe ideeën meer besproken, vaak als gevolg van intensieve actievoering, geweldloze confrontatie en gewelddadige tegenreacties. Dit zorgt ervoor dat steeds meer mensen deze ideeën niet meer als radicaal (in de negatieve zin van het woord) of onrealistisch zien, maar als mogelijke oplossingen voor herkenbare problemen of simpelweg als terechte ontwikkelingen. De nieuwe ideeën worden steeds meer geaccepteerd. Ze worden maatschappelijk relevant.
Een volgende slag wordt geslagen wanneer mensen de nieuwe ideeën – en de waarden die erbij horen – opnemen in hun persoonlijke wereldbeeld, en hun gedrag hierop aanpassen. De veranderingen worden dan niet langer ervaren als reactie op een externe prikkel, maar als persoonlijke overtuiging. Ze worden geïnternaliseerd.
Naarmate de nieuwe ideeën en praktijken door meer mensen worden omarmd en geïnternaliseerd, passen institutionele kaders zich aan om deze veranderingen te ondersteunen. Zo worden de veranderingen op structureel niveau verankerd in de samenleving. Dit gebeurt niet alleen door wijzigingen in wetgeving, maar ook in voorzieningen. Denk aan hoe vrouwenemancipatie in Nederland mogelijk werd gemaakt door kiesrecht (sinds 1917), zwangerschapsverlof (sinds 1930), handelingsbekwaamheid voor getrouwde vrouwen (sinds 1956), recht op echtscheiding (sinds 1971), abortusrecht (sinds 1984), ouderschapsverlof (sinds 1991) en kinderopvang (die een hele ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds de tweede helft van de achttiende eeuw tot de dag van vandaag, zowel qua kwaliteit van de voorzieningen als qua acceptatie van het gebruik ervan).
Uiteindelijk zijn de veranderingen zo diepgeworteld dat het nieuwe gedachtegoed en de nieuwe praktijken als vanzelfsprekend worden ervaren. Ze zijn het nieuwe normaal geworden. Mensen handelen ernaar zonder er bewust over na te denken. In deze fase is de verandering echt geïntegreerd in de cultuur en is deze duurzaam geworden. Hiermee is uiteraard niet gezegd dat we geen racisme meer tegenkomen, dat de vrouwenemancipatie voltooid is of dat er rond seksualiteit, genderidentiteit en gezinsvorming alleen maar vrijheid heerst. Maar vergeleken met waar we vandaan komen is de norm behoorlijk opgeschoven – en schuift hij nog steeds. (Helaas schuift hij soms ook weer terug, zoals we nu in Trumpiaans Amerika zien gebeuren met vrouwen- en transgenderrechten. Radicale verandering is dus zeker mogelijk, maar heeft zelden een rechtlijnig verloop.)

Duurzame maatschappelijke veranderingen zijn dus het gevolg van veranderingen bij steeds meer individuele mensen. Hoe dit op individueel niveau verloopt, kun je vergelijken met het model dat vier leerfases onderscheidt, van een situatie waarin je onbewust onbekwaam bent tot wanneer je onbewust bekwaam wordt. In deze vergelijking heeft bekwaamheid alleen niets te maken met hoe goed je in je vak of werk bent. Wel met in hoeverre je bent waar je uiteindelijk wilt zijn. In deze context zou je “leren” eerder in termen van veranderen kunnen opvatten.
In het kader van mijn visie ben je “onbewust onbekwaam” als je je er niet voldoende van bewust bent dat je in strijd leeft, dat angst en stress je leven sterk beïnvloeden, dat je aan allerlei eisen moet voldoen die niet overeenkomen met wat jij wilt of met wat goed voor je is, dat er weinig ruimte is om je diepste behoeftes te bevredigen, en dat je soms niet eens meer weet wat je diepste behoeftes zijn. Dan realiseer je je waarschijnlijk ook te weinig dat dit net zo goed voor de mensen om je heen geldt. Je beseft ook onvoldoende dat we met zijn allen gevangen zitten in veel leed dat het gevolg is van ons eigen handelen. En dat we een gigantisch potentieel laten liggen. Dan ben je je er ook niet van bewust dat het allemaal niet zo hoeft te zijn.
Je bent “bewust onbekwaam” wanneer je dit allemaal beseft, wanneer je ideeën en praktijken tegenkomt die je tot andere inzichten brengen (of wanneer je in je persoonlijk leven een wake-upcall krijgt). Dit is al een enorme sprong vooruit. Maar je weet in deze fase nog niet hoe je in je eigen leven tot verandering over kunt gaan. Je weet nog niet wat je anders kunt doen, of je vindt het door allerlei redenen te moeilijk om dat te doen, of je vindt dat het leven op dit moment andere dingen van je vraagt, waardoor deze veranderingen niet de prioriteit krijgen.
“Bewust bekwaam” ben je wanneer je al een andere richting opgaat, wanneer je je gedrag werkelijk aanpast, maar niet zonder moeite. Dat komt doordat je je nieuwe manier van handelen nog niet gewend bent, of doordat je te maken krijgt met je eigen weerstand, bijvoorbeeld door zelftwijfel, angst of perfectionisme, of met weerstand van buitenaf, door sociale druk of gebrek aan steun, doordat je nieuwe gedrag nog niet de maatschappelijke norm is of doordat je directe omgeving niet met je meebeweegt.
Wanneer je “onbewust bekwaam” bent, ervaar je je nieuwe gedrag als een vanzelfsprekendheid. Je doet het op de automatische piloot, met extra gemak wanneer de wereld om je heen het ook als een vanzelfsprekendheid ervaart en je steunt én ondersteunt om op die nieuwe manier bezig te zijn.

Typerend voor maatschappelijke veranderingen is dat niet iedereen tegelijkertijd om is. Er zijn altijd voorlopers, volgers en – in meer of mindere mate tegensputterende – achterblijvers. Een kleine groep achterblijvers zal zelfs nooit om zijn.
Voorlopers hebben een gevoel van urgentie en zijn bereid om te bewegen uit ervaren noodzaak, principe of overtuiging. Ondanks dat ze de uitwerking en uitdagingen van handelen vanuit nieuwe ideeën en inzichten niet helemaal kunnen overzien – inclusief alle bagger die ze eventueel over zich heen zullen krijgen. Ze hebben een voorbeeldfunctie. Ze laten zien hoe de veranderingen er in de praktijk uitzien, stellen het concept op de proef, slijpen het fijn en laten daarmee zien dat het werkelijk anders kan.
Dan volgen er volgers.
Langzamerhand wordt wat ooit een nieuw geluid was, de nieuwe werkelijkheid. De achterblijvers die zich onverhoopt niet in deze nieuwe werkelijkheid kunnen vinden, sterven op een bepaald moment uit, of zijn zodanig in de minderheid dat ze niet meer bepalend zijn voor het totaalplaatje. Dat er bijvoorbeeld in orthodox-protestantse gemeenschappen in de Biblebelt nog steeds conservatieve verhoudingen tussen man en vrouw gelden, is van geen invloed op hoe deze verhoudingen in de rest van Nederland eruitzien.
Voorwaarde om dit veranderingsproces te ontketenen en gaande te houden is wel dat het nieuwe geluid volop wordt uitgedragen, in woord en daad. Dan kan het anderen inspireren en aanmoedigen. Als mensen merken dat hun waarden, idealen en doelen worden gedeeld, gaan ze meer in de mogelijkheid van verandering geloven en zullen ze eerder en intensiever meedoen.

Het uitgangspunt, het leidende principe van mijn visie is radicaal. Er zijn niet veel mensen die het bij voorbaat volledig omarmen. Dus als je dit principe uitdraagt, kun je het idee krijgen dat je alleen staat.
Als je in een gezelschap stelt dat iedereen een goed leven verdient, zijn er toehoorders die knikken en die meteen verwijzen naar een of andere schrijnende situatie ergens in de wereld, omdat ze blijkbaar alleen aangaan bij extreme gevallen. Anderen knikken ook, maar gaan over tot de orde van de dag. Weer anderen maken meteen duidelijk dat ze het niet met je eens zijn. Als je eraan toevoegt dat mensen onvoorwaardelijk en met evenveel recht een goed leven verdienen, dan raak je een groot deel van je ogenschijnlijke medestanders kwijt en worden de mensen die het al niet eens met jou waren zelfs erg fel in hun reacties.
Deze ervaring kan je de indruk geven dat bondgenoten ver te zoeken zijn.

Maar via een andere route zie je dan weer hoeveel mensen in hun denken en doen raakvlakken met mijn visie hebben en misschien dichter bij mijn onderliggende principe zitten dan ze in eerste instantie denken. Dan tref je actievoerders, wetenschappers en vernieuwers die ons attenderen op de noodzaak van maatschappelijke en persoonlijke verandering en die de grenzen van ons kunnen steeds verleggen. Dan zie je ook voldoende mensen die meer balans in hun eigen leven zoeken, bewuster consumeren en zich inzetten voor natuur, milieu of medemens. De wil is er dus op veel fronten al en de daad vaak ook. Er lopen voldoende gevorderden rond in allerlei goede zaken. Dat staat buiten kijf.
Wat nog onvoldoende doordringt, is dat we een grondige systeemverandering nodig hebben, een heuse paradigmashift. Nog fundamenteler dan waar menig klimaatactivist van durft dromen. Of zoals een bekende quote (toegeschreven aan Albert Einstein) stelt: “We kunnen onze problemen niet oplossen met dezelfde denkwijze die ze heeft veroorzaakt.”
We hebben verandering nodig op het niveau van de uitgangspunten, waarden en overtuigingen die bepalen hoe we de wereld om ons heen waarnemen, interpreteren en meebepalen. We moeten gaan inzien dat we in een wereld kunnen leven waar iedereen het goed heeft, maar dat dit pas mogelijk is als we de maatschappelijke strijd de rug toekeren en een radicale gelijkheid omarmen.
Het is cruciaal dat deze nieuwe uitgangspunten op alle vlakken leidend en sturend worden. Dat ze overal consequent doorvertaald worden. Want anders zijn we met allerlei mooie initiatieven alleen aan de marges van ons bestaan aan het sleutelen, met resultaten die ook marginaal zijn.

Het wordt dus vooral tijd dat gevorderden in veranderingsgezindheid dit nieuwe totaalplaatje beginnen te zien en alles ermee beginnen te verbinden. Tijd dat voorlopers op allerlei fronten vanuit dit nieuwe paradigma elkaar beginnen te vinden en te steunen.

Het klinkt misschien als een enorme opgave, maar het valt binnen een evolutionaire benadering uiteindelijk reuze mee. Als je eenmaal doorziet wat fundamenteel anders zou moeten, kun je het niet meer “ontzien”. En dan is de keuze om er consequent naar te handelen – binnen de mogelijkheden van waar we nu staan – een steeds natuurlijker optie.

Tot zover de veranderkunde. Nu aan het werk.

Vragen en antwoorden


2. Fundamentele veranderingen

Zeven levenstaken

Omgekeerde oorlog, revolutie, paradigmashift. Het zijn grote woorden. En dat moeten ze ook zijn, als we niet in dezelfde onbevredigende kringetjes willen blijven rondlopen.
Maar het gevaar van zo’n hoog ambitieniveau is dat het afremmend kan werken. Het kan te abstract of omvangrijk overkomen, waardoor je niet weet waar je moet beginnen, of er misschien niet eens aan wilt beginnen, of pas als er eerst iets buiten je verandert.
De maatschappelijke strijd de rug toekeren klinkt mooi, maar hoe ga je dat in je eentje doen? De strijd is een sociaal contract dat je niet zomaar eenzijdig kunt ontbinden. Je bent afhankelijk van hoe de mensen om je heen zich gedragen.
Daarom is het handig om voor je te zien hoe dit via een evolutionaire revolutie toch kan gebeuren.

Dat je de strijd niet zomaar kunt opheffen en dat je je er niet zomaar aan kunt onttrekken betekent niet dat je er volop aan moet meedoen. Je kunt ervoor kiezen om zo weinig mogelijk in strijd te leven. En door dit te doen en uit te dragen draag je eraan bij dat we met zijn allen ook steeds minder in strijd gaan leven.

Hoe je dat doet? Door deze fundamentele en omvangrijke verandering terug te brengen tot een kern.
De strijd de rug toekeren – en omarmen dat iedereen onvoorwaardelijk en met evenveel recht een goed leven verdient – valt terug te brengen tot een kern aan levenstaken. Hiermee bedoel ik geen taken die een ander je oplegt, maar een diep geaccepteerde leidraad die een richtinggevende basis vormt om verder te handelen.
Deze leidraad komt op het eerste gezicht misschien als eenvoudig over. Want hij is overzichtelijk, dagelijks toepasbaar, persoonlijk en van niets en niemand afhankelijk behalve van jezelf. Maar door de invloed van waarden, overtuigingen en gewoontes die van generatie tot generatie worden doorgegeven, is het niet per se makkelijk om deze leidraad te volgen. Het kost veel aandacht en energie om hem daadwerkelijk in praktijk te brengen. Vandaar dat ik over “levenstaken” spreek.

Het zijn er zeven:

  1. Je waardigheid onvoorwaardelijk omarmen.
  2. Je behoeftes kennen.
  3. Je behoeftes uiten.
  4. In alle dankbaarheid ontvangen wat een ander je wil geven om je behoeftes te bevredigen.
  5. De waardigheid van een ander onvoorwaardelijk erkennen.
  6. Naar de behoeftes van een ander luisteren.
  7. In alle hartelijkheid aan een ander geven wat voor je prettig is om te geven.

Je waardigheid onvoorwaardelijk omarmen houdt in dat je omarmt dat jij – net als iedereen – een goed leven verdient. Punt. Dus dat je verdient te krijgen wat je nodig hebt om jezelf te kunnen zijn, tot bloei te komen en betekenis te geven aan je leven. Gewoon omdat je er bent. Gewoon omdat je leeft.
Dat is een heel andere manier van naar jezelf kijken en een heel ander uitgangspunt dan dat je je aan andermans eisen moet conformeren en prestaties moet leveren om te mogen krijgen wat je nodig hebt, van materiële zaken tot liefde.
Dit uitgangspunt is voor veel mensen ongemakkelijk, omdat ons wordt geleerd dat we pas iets verdienen als we aan de voorwaarden voldoen, als we daar moeite voor doen. In het Engels zegt men: “You have to earn it to deserve it.” Terugvertaald naar het Nederlands levert dat een raar zinnetje op: je moet het verdienen om het te verdienen. Maar dat moet dus niet. Althans, als je wilt loskomen van een leven in strijd. Als je niet steeds met jezelf wilt strijden.

Je behoeftes kennen betekent jezelf goed kennen, weten wat voor jou wezenlijk belangrijk is, en in iedere situatie weer nagaan wat voor jou klopt, werkt, nodig en aangenaam is.
Dat klinkt misschien als een vanzelfsprekendheid of als een simpele opdracht, maar in de praktijk valt het vaak tegen. In een wereld waarin we vooral getraind worden om ons aan de norm te conformeren of om te doen wat van ons wordt gevraagd, hebben we vaak niet eens door wat we echt nodig hebben. We worden niet aangemoedigd om onszelf te zijn (ondanks alle clichés hierover), laat staan om keuzes te maken die betekenis geven aan ons leven. We worden gestimuleerd om te denken in termen van wat – volgens anderen – nuttig, wenselijk en mogelijk is, niet om ons bewust te worden van wat wij willen en van wat wij nodig hebben. Of van wat we niet willen of niet zo prettig vinden of niet nodig hebben. Daarom is deze opdracht zo veeleisend. Het vergt dat we onszelf veel meer toestemmen, en taboes, censuur, conditionering en gewoontes uitschakelen. Daarom kun je deze levenstaak ook alleen goed “uitvoeren” als je de vorige ter harte neemt. Als je je waardigheid onvoorwaardelijk omarmt en de weg vrijmaakt om bij je echte behoeftes te komen. Deze onvoorwaardelijkheid is dus een cruciale basisvoorwaarde, ook voor de volgende taak.

Je behoeftes uiten is ruimte en aandacht vragen voor wat je belangrijk vindt en nodig hebt. Met andere woorden, verzoeknummers indienen. Ook en vooral ten dienste van wat je ten diepste belangrijk vindt en nodig hebt, want dat je eten nodig hebt zal niemand verrassen.
Dat is vaak niet makkelijk. Je diepste behoeftes te kennen geven is tenslotte heel iets anders dan ergens een bestelling plaatsen. Want wat deze behoeftes bevredigt, is vaak niet eens te koop. En als deze behoeftes ook nog eens niet zomaar binnen de norm vallen, kan het nogal spannend zijn om ze uit te spreken. Je kunt je hier heel kwetsbaar bij voelen. Omdat we niet gewend zijn dat we mogen uitspreken wat er ten diepste in ons omgaat en bang zijn voor oordeel en afwijzing. Maar de uitdaging is dus om dit te doen. En daarna bereid te zijn vrij te ontvangen.

Vrij ontvangen is ontvangen zonder dat je er een tegenprestatie, in geld of anderszins, tegenover zet. Het enige wat ertegenover staat, is wat het voor jou betekent en jouw dankbaarheid. Zo oefen je als het ware je onvoorwaardelijke waardigheid uit.
Dat is nogal een taboe. We zijn het niet gewend dat onze blijheid en dankbaarheid voldoende zijn. We voelen ons er doorgaans niet comfortabel bij. Want de norm is dat je aan voorwaarden moet voldoen om iets te mogen krijgen. De norm is dat je iemand ergens voor betaalt, of dat je iets terugdoet of -geeft (“voor wat hoort wat”). Zelfs als het iets is wat de ander niet per se nodig heeft. De flessen wijn en de bossen bloemen moeten zo snel mogelijk tevoorschijn komen. De dwang van de tegenprestatie komt meteen om de hoek kijken.
De taak is dus om van deze dwang af te komen. Want je verdient te ontvangen. Je verdient te krijgen wat je nodig hebt. Als iemand je dit van harte wil geven, waarom zou je het niet gewoon in alle dankbaarheid mogen aannemen? En dan alleen je dankbaarheid duidelijk benoemen. En daar lekker in gaan zitten. In plaats van naar de bloemist te rennen om je “schuld” te vereffenen. (Zo klink ik erg onaardig naar iedereen die me ooit bloemen of een ander cadeau heeft gegeven om mij ergens voor te bedanken. Dat is niet mijn bedoeling. Ook die cadeaus heb ik in dank aangenomen – en soms doorgegeven aan mensen die het meer waarderen dan ik. Maar het zou ons enorm helpen als we in een andere modus terecht zouden komen.)

Een betere wereld begint dus bij jezelf. Bij de focus op jouw behoeftes. Bij jezelf beginnen betekent in die zin doen wat prettig voor je is – ook al moet je daarvoor eerst door wat ongemakken heen – en niet iets vervelends moeten doen of iets moeten inleveren omwille van de wereld om je heen. Vervolgens draai je het om en richt je je op de ander en zijn behoeftes.

De waardigheid van een ander onvoorwaardelijk erkennen betekent dat je erkent dat die ander eveneens een goed leven verdient. Dat hij verdient te krijgen wat hij nodig heeft om zichzelf te kunnen zijn, tot bloei te komen en betekenis te geven aan zijn leven. Onvoorwaardelijk. Los van wat hij doet of laat. Gewoon omdat hij leeft.
Dit noem ik niet voor niets een levenstaak, want we zijn hier ver van verwijderd. We zijn juist heel goed in voorwaarden stellen waaraan mensen moeten voldoen om te mogen krijgen wat ze nodig hebben. We toetsen steeds of iemand zijn best doet, hard genoeg werkt of de regels volgt, om te bepalen of hij verdient het goed te hebben (of zelfs net te overleven met een uitkering). En hier is waar we fundamenteel mee moeten breken, als we niet in strijd met elkaar willen blijven leven.

Naar de behoeftes van een ander luisteren is het logische vervolg. Als je onderschrijft dat de ander onvoorwaardelijk verdient te krijgen wat hij nodig heeft, moet je ook weten wat zijn behoeftes zijn. En daar kom je niet achter door zelf te gaan “meten”, maar door je het te laten vertellen. Goed naar iemand luisteren is een kunst: met openheid en aandacht luisteren, niet voor de ander invullen, de behoefte van de ander niet goed- of afkeuren.
Dit is een lastige taak, want onze maatschappij is kampioen “voor anderen invullen”, uit paternalisme of eigenbelang (van commerciële partijen of van een overheid die vooral lust, geen last van je wil hebben), en we worden snel onderdeel van dit voorschrijvende geheel. Het is dus zaak om van deze betweterige neigingen af te komen, als we in staat willen zijn om aan iemand te geven wat hij echt nodig heeft. We moeten meer en beter gaan luisteren. En dan moeten we nog leren vrij te geven.

Vrij geven is vrij van verplichting geven: zonder dat je je ertoe verplicht voelt, zonder de ander tot een tegenprestatie te verplichten. Aan de ene kant geef je alleen wanneer het voor jou prettig is om te geven, of in ieder geval wanneer je jezelf niet al te veel moet forceren om dat te kunnen doen. Want – ook al verdient iemand dat zijn behoeftes worden bevredigd – niet alle behoeftes kunnen bevredigd worden door jou. Sowieso niet. En zeker niet als je vindt dat jijzelf ook verdient het goed te hebben. Aan de andere kant geef je zonder een wederdienst of beloning te vragen of te verwachten. Dan gun je iemand het onvoorwaardelijk om het goed te hebben. En richt je je op volop genieten van wat je – met jouw kunnen, met jouw vermogen – voor iemand anders kunt betekenen.
Er zijn trouwens ook omstandigheden waarin je kunt geven zelfs wanneer de ander zijn behoeftes niet kenbaar heeft gemaakt, zonder het risico te lopen iets voor die ander aan het invullen te zijn. Vaak maken mensen hun behoeftes niet bekend omdat ze dat nu eenmaal niet gewend zijn of omdat ze denken dat het niet mag. Dat neemt niet weg dat je soms heel goed kunt inschatten wanneer iets van pas komt. Zoals meer betalen aan je huishoudelijke hulp of aan wie dan ook die evident te weinig krijgt om een goed leven te kunnen hebben.
Ten slotte zijn er nog situaties waarin je uitgangspunt om te geven niet zozeer andermans behoefte is, maar simpelweg jouw behoefte om iets in de wereld te zetten, ongeacht of anderen het zullen waarderen. Een perenboom wacht niet totdat iemand ernaar vraagt om peren te geven. Net zoals een kunstenaar, een wetenschapper en vele anderen innerlijk gemotiveerd kunnen zijn om datgene te doen waartoe zij zich geroepen voelen. En net zoals ik hier mijn ideeën aan het opschrijven ben, in de hoop mensen te inspireren. Of het gebeurt of niet, zal pas achteraf blijken. Maar het verandert niets aan de intrinsieke motivatie om dit te doen.
Vrij geven klinkt aantrekkelijk. Vrij geven ís aantrekkelijk. Maar ook moeilijk, in een wereld vol strijd. We kunnen het ons namelijk niet altijd permitteren om slechts te geven, te werken, te leveren wanneer het prettig voor ons is, of op een manier die we prettig vinden. Ook kunnen we het ons niet altijd permitteren om geen beloning te vragen voor wat we doen. We moeten tenslotte onze boterham verdienen. Maar we kunnen onszelf onze eigenheid gunnen. We kunnen steeds de ruimte zoeken om te doen wat voor ons klopt, in plaats van het als een gegeven nemen dat we onszelf moeten forceren om een plek onder de zon te veroveren. En we hoeven deze plek niet dwangmatig te verdedigen door steeds wat terug te vragen als we iets voor iemand doen, ook wanneer we dat niet direct nodig hebben, alleen om onze buffer groter te maken.Wanneer we de ruimte zoeken om te doen wat voor ons klopt, gaan we tegen de regels van de strijd in. Dan trotseren we onze angst en gunnen we onszelf en anderen een goed leven.

Al met al vragen deze zeven taken nogal wat van ons. Om ze na te leven moeten we echt anders in het leven gaan staan, echt anders gaan handelen, en dealen met wat hiermee gepaard gaat. Dat is ook zeer noodzakelijk, want een ander gedrag is de motor van verandering.

Maar hier komt nog iets bij. Als je alleen op een andere manier in het leven staat en anders handelt, ben je er nog niet helemaal. Door alleen in stilte “het goede” te doen verander je de wereld niet. Dat vergt ook dat we steeds vertellen waarom we doen wat we doen, wat we daarmee beogen en wat het ons oplevert.

Hierover vertellen heeft twee functies. De eerste is dat je op deze manier andere mensen inspireert tot veranderen. Zo breidt verandering zich uit. De tweede is dat je erachter komt dat je in je idealisme minder alleen bent dan je denkt. Dan ga je ook meer geloven dat verandering mogelijk is. Zo help je jezelf om gemotiveerd te blijven en door te zetten.

Ik besef dat ik – om mensen echt op een ander spoor te krijgen – meer handelingsperspectief moet bieden. Dat ga ik ook doen. Maar het mooie aan deze zeven levenstaken is: je kunt ze altijd uitvoeren, je kunt dat nu al doen, er hoeft niets eerder te gebeuren om dat mogelijk te maken. Het is een kwestie van ze aan te durven.

Vragen en antwoorden

De kunst van het grootbrengen

Ontdekkingsreizen anno nu

Mensen die zichzelf en anderen een goed leven gunnen, worden als kind gevormd. Je kunt op latere leeftijd altijd nog aan jezelf sleutelen, maar je opvoeding en de omstandigheden waarin je opgroeit zijn erg bepalend voor hoe je in het leven staat. Daar komt bovenop dat iets leren een stuk makkelijker is dan iets afleren. Diepgewortelde patronen zijn moeilijk te veranderen. Dit is een van de weinige onderwerpen waar de meningen niet over verdeeld zijn.

Dus als verandering ergens bij uitstek kan plaatsvinden, dan is het wel bij nieuwe generaties. Vandaar ook dat kinderen uitmuntend basismateriaal zijn om een andere wereld te kweken. (Dit zou eng indoctrinerend kunnen klinken, ware het niet dat het al overduidelijk moet zijn hoe ik over indoctrinatie denk.) Een betere wereld begint bij jezelf, voor jezelf. En werkt door bij anderen.

De opgave is daarom: ruimte vinden om nieuwe generaties in vrijheid groot te brengen, zodat ze zich in al hun potentieel en verscheidenheid kunnen ontwikkelen. Zodat ze, met zo min mogelijk dwang en strijd, naar hartenlust zichzelf en de wereld kunnen ontdekken.

Beperkingen rond onderwijs
Dat je ruimte moet vinden voor een vrije opvoeding, komt doordat ouders het niet helemaal voor het zeggen hebben. Voor een belangrijk deel zelfs helemaal niet. Dat geldt wanneer een schoolplicht geldt, zoals in Nederland het geval is. (Er zijn namelijk ook landen, zoals de Verenigde Staten en het Verenigde Koninkrijk, die wel een onderwijsplicht kennen, maar geen verplicht schoolonderwijs, curriculum of toetsen.)

Dat kinderen dagelijks zoveel uren verplicht op school zitten is een enorme beperking van hun vrijheid én ontwikkeling. Al die tijd moeten ze dingen doen die anderen voor hen bepalen en van hen verwachten, en die hen niet per se interesseren of nuttig voor hen zijn. En thuis ook nog eens huiswerk doen en leren voor toetsen (soms zelfs tijdens de vakantie!). Wie een beetje “geluk” heeft, ontsnapt aan huiswerkbegeleiding en bijlessen. In de uren die ze overhouden, zijn kinderen vaak te moe om volop te leren wat ze zelf willen leren. Dan willen ze liever uitrusten en ontspannen. Zo hebben ze ook aanzienlijk minder tijd en energie om te ontdekken wat ze willen leren en waar ze zich in willen ontwikkelen. Ze hebben veel minder kans om – in vrije interactie met de wereld – te ontdekken wie ze zijn en daar ruimte aan te geven.

Mogelijkheden rond onderwijs
Ruimte zoeken wordt het dus.

Een mogelijkheid om met de beperkingen door schoolplicht om te gaan, is van deze plicht afkomen. Structureel vergt dit een wetswijziging. Van harte aanbevolen. Maar zover zijn we nog lang niet. Dit is weer een typisch voorbeeld van een verandering die alleen op evolutionaire manier tot stand kan komen.
In de huidige situatie kun je in Nederland de schoolplicht hooguit omzeilen.
Formeel kun je voorkomen dat je kind naar school moet met een “beroep tot vrijstelling van schoolinschrijving”. Dat mag in uitzonderlijke situaties, op verschillende gronden. Ouders die bij voorbaat het onderwijs van hun kinderen vrij willen invullen, kunnen zich officieel op een “richtingbezwaar” beroepen. Ze beroepen zich dan op de afwezigheid van een school in de buurt die hun godsdienst of levensovertuiging uitdraagt. In de praktijk zijn ze niet tegen de richting maar tegen de inrichting van het onderwijs, maar die laatste is geen wettelijke grond voor bezwaar.
Deze “formele” omleiding is alleen niet zomaar beschikbaar. Als je hier gebruik van wilt maken, moet je op tijd zijn. Richtingbezwaar mag je alleen maken als je kind nog nooit op school heeft gezeten. Het is dus niet mogelijk om school eerst “uit te proberen” en als het tegenvalt alsnog vrijstelling te vragen.
Maar er zijn ook ouders die “informeel” hun kind van school weghalen. Omdat ze ondanks pogingen bij meerdere scholen ontevreden blijven. Of omdat hun kind vastgelopen is op school. Deze ouders overtreden formeel de schoolplicht, maar afhankelijk van de situatie wordt dit in de praktijk gedoogd door de leerplichtambtenaar.

Hoe dan ook, als je je kind niet naar school laat gaan, word je in Nederland eerder verguisd dan gesteund. Het komt erop neer dat zijn hele onderwijs op je bord komt te liggen – inhoudelijk, organisatorisch, financieel. Dit kennen we ook wel als thuisonderwijs. Er zijn nauwelijks voorzieningen om dit te ondersteunen. De mensen om je heen zijn hier ook niet op gericht.
Nu valt er met tijd en geld veel te regelen en misschien heb je voldoende van minstens een van de twee, maar dan nog. Er komt veel op je af. Des te meer als je ervoor kiest om werkelijk vanuit je kind invulling te geven aan zijn onderwijs, en niet alsnog terug te vallen op het reguliere curriculum.
Volg je toch het curriculum, dan staat wat er geleerd wordt in ieder geval vast. Hier is materiaal voor beschikbaar. Er is een leger aan bijlesdocenten dat eventueel voor “hoofdlessen” ingezet kan worden. Je kunt dus meer aansluiting zoeken bij bestaande voorzieningen. Maar dit onderwijs vertrekt niet vanuit je kind. Het biedt alleen meer flexibiliteit en aandacht om alsnog aan een voorgeschreven inhoudelijk programma te voldoen. Het houdt alleen meer rekening met hoe je kind leert.
Als je vanuit je kind wilt vertrekken, ligt er een nog grotere opgave. Onderwijs dat vanuit het kind vertrekt, gaat gepaard met vrijheid, brede mogelijkheden om de wereld te verkennen en volop kans en ondersteuning om in te gaan op wat aanslaat. Hier is geen kant-en-klare structuur voor. Dit is een ontdekkingsreis. Maar de wereld waarin we leven is simpelweg niet op deze reis gericht, laat staan ingericht. Dan is het primair aan de ouders om mogelijkheden te creëren en ondersteuning te bieden.

De conclusie is dat onderwijs dat vanuit het kind vertrekt op zich nu al mogelijk is. Er staan wetten en praktische bezwaren in de weg, maar deze zijn niet per se onoverkomelijk. Wel moet wie hiervoor kiest over ruime middelen en capaciteiten beschikken en stevig in zijn schoenen staan. Want je bent absoluut grensverleggend bezig, met alle lusten en lasten die erbij horen.
Ouders die deze route bewandelen doen er goed aan medestanders te zoeken – voor steun en ideeënuitwisseling – en alle hulp te verwelkomen die ze kunnen krijgen – om het voor zichzelf te verlichten en om meer voor hun kinderen mogelijk te maken. Aan hen is de taak om buiten de kaders te denken, hun vizier open te houden, hun behoeftes en die van hun kinderen goed te kennen en te communiceren en open te staan voor wie iets voor hen kan betekenen. Samen met hun kinderen gaan ze dan die reuze ontdekkingsreis volop aan.

Een andere mogelijkheid om met de beperkingen door schoolplicht om te gaan, is school anders hanteren. Dat begint met school anders inkaderen. Het is al erg genoeg dat de staat het invult als een plicht, en dat scholen grotendeels ook vanuit verplichtingen en eisen ingericht zijn, als ouder hoef je dit niet te versterken. Integendeel, de kunst is dit te verlichten.
De boodschap waarmee je je kind naar school stuurt, bepaal je in ieder geval zelf. Aan een vijfjarige valt natuurlijk niet uitgebreid over schoolplicht en de inrichting van de maatschappij te vertellen, maar een eerlijk verhaal over ouders die moeten werken en kinderen die in deze periode ergens moeten blijven kan wel. Met de extra mededeling dat je op deze plek van alles kunt leren. Hier reageert de ene kleuter heel enthousiast op, de andere minder. Dan mag een minder enthousiaste schoolganger – ook verder in zijn schoolcarrière – op empathie rekenen. Niet op goedpraterij, laat staan op strengheid. Hiermee wordt het belangrijke signaal afgegeven dat wat hij voelt en vindt, telt. En dat er bereidheid is om te zoeken naar manieren om het aangenamer, interessanter, geschikter te maken.
Verder hoort bij de boodschap waarmee je je kind naar school stuurt een duidelijk verhaal over verwachtingen en verhoudingen. Het allerbelangrijkste is dat je duidelijk maakt dat je niets van je kind verwacht – en dat je vindt dat anderen dat ook niet mogen doen. Dat de verwachtingen zich vooral moeten richten op de school. Je kind mag verwachten dat school zijn interesse prikkelt, hem boeit, rekening met hem houdt en hem kansen geeft om zich te ontwikkelen (waar hij zich in wil ontwikkelen).
Dit druist stevig in tegen wat we gewend zijn. Het klinkt misschien ook onhanteerbaar, kinderen van wie niets verwacht wordt. Behalve als je aandacht schenkt aan het contact van je kind met anderen. Je stuurt je kind niet naar school om te gehoorzamen, maar je helpt hem inzien dat zijn wil niet belangrijker is dan die van anderen – en andersom. Je moedigt je kind aan om aan te geven wat belangrijk voor hem is en om te luisteren naar wat belangrijk voor anderen is. Je stimuleert en ondersteunt hem om op basis van wederzijds respect met anderen om te gaan en eruit te komen. Niet omdat dit de enig mogelijke manier is, maar omdat je je kind hiermee meer empathie en verbondenheid helpt ervaren en de nodige ruimte voor zichzelf helpt krijgen.
Achter deze boodschap ligt de wens en het streven dat kinderen – ook op school – ontspannen, zelfverzekerd en gemotiveerd kunnen zijn. Uiteindelijk gaat het niet zozeer om de letterlijke woorden van ouders, maar vooral om hun intentie, houding en uitstraling.

In hoeverre deze verhouding tot school mogelijk is, is erg afhankelijk van het type school waar je kind naartoe gaat. De schoolkeuze is zonder meer een wezenlijk punt in de zoektocht naar wat het beste voor een kind werkt. Wat het beste werkt binnen de vele beperkingen, welteverstaan. Scholen kunnen de vrijheid die ze niet hebben uiteraard ook niet geven. En alle Nederlandse scholen moeten voldoen aan de vele overheidseisen: van urennormen en aanwezigheidsplicht tot aan verplichte toetsen en voorbereiding op centrale examens.
Desondanks zijn er veel verschillen tussen onderwijsfilosofieën en -instellingen. De traditionele schoolprestaties staan immers niet overal voorop, er zijn ook scholen waarop de brede ontwikkeling van kinderen centraal staat. De gemene deler van deze “alternatieve scholen” is dan ook meer individuele aandacht en meer ruimte voor ieders manier van leren. Onder deze scholen leggen sommige de nadruk op de autonomie van leerlingen en hun eigen leervragen, terwijl andere een eigen beeld hebben van waar leerlingen zich het beste mee bezig kunnen houden. Op de ene plek worden contact met de natuur en beweging erg gestimuleerd, op de andere ligt de focus op je weg leren vinden in een steeds veranderende wereld. Sommige scholen geven leerlingen meer vrijheid in hoe ze hun dag indelen, bij andere moeten ze volgens een vast stramien werken.
Er valt dus wel degelijk wat te kiezen.

Bij de schoolkeuze maak je als ouder een eerste inschatting, op basis van het gedrag, de neigingen en voorkeuren die je observeert bij je kind. Verder leert de ervaring hoe deze keuze uitpakt en sta je eventueel weer voor nieuwe keuzes. Naarmate een kind ouder wordt, kan hij ook meer zelf inbrengen in dit proces en hoef je niet alleen op je eigen observatie af te gaan. Dan ontstaat meer een gesprek, waarin de inbreng van het kind steeds meer leidend is en de ouders vooral aan het meedenken en adviseren zijn.

Maar waar je kind ook zit, je levert hem – na een aansporend praatje – natuurlijk niet zomaar in op hoop van zegen. Je blijft observeren, je blijft ontvankelijk, je blijft gesprekspartner. Met als leidende vraag: hoe bevalt het? Want je aandacht blijft gericht op welke elementen je kind aanspreken, welke niet, hoe er meer uit die lange dagelijkse zit te halen valt, hoe om te gaan met wat lastig is.
Het gaat dus nadrukkelijk niet om hoe goed je kind het op school doet volgens de eisen die anderen stellen, niet om zijn schoolwerk en -prestaties. Dat kan niet voldoende benadrukt worden, als tegenwicht voor andere geluiden. Ook als tegenwicht voor de mogelijke druk om rustiger te zijn, om zich beter te concentreren, om te doen wat je geacht wordt te kunnen op jouw leeftijd, om in het stramien te passen. Als ouder kun je deze druk dus proberen te verminderen. Je kunt er relaxed in zitten. Je kunt je kind steunen als hij er moeite mee heeft. Er begrip voor hebben. Je kunt je kind helpen om daar zo ongedeerd mogelijk doorheen te komen, zonder zich zorgen te maken over cijfers en zogenaamde achterstanden.

Maar dat je je kind zoveel mogelijk ruimte probeert te geven blijft meestal niet “onbestraft”. Om te beginnen is de kans groot dat je door school en je eigen omgeving onder druk wordt gezet om je kind alsnog richting de norm te sturen. In welke mate dit speelt, is afhankelijk van het type school en omgeving, maar toch.
In principe volstaat hier terugduwen, ook al vergt het dat je sterk in je schoenen staat. Maar je kind wordt ook zelf blootgesteld aan de druk om zich te conformeren en aan het “risico” te blijven zitten of geen diploma te halen. Dit vraagt dan weer om een calculerende benadering, waar je kind zoveel mogelijk zeggenschap in heeft. Wat vindt je kind er zelf van als hij van de school moet blijven zitten? Hoe belangrijk is een diploma voor hem? Wil hij er snel vanaf zijn – dus niet blijven zitten – met een diploma op zak? Deze antwoorden bepalen welke eisen van school met een korreltje zout kunnen worden genomen en aan welke eisen je kind probeert te voldoen. In die laatste gevallen is het dan de vraag hoe dit kan met zo weinig mogelijk “pijn” en hoe om te gaan met de onvermijdelijke pijn. Als deze pijn – de last van de nodige aanpassingen en opofferingen – maar “zelf gekozen” is, niet opgelegd door de ouders, niet door de ouders emverwacht dus. Dan begint er een les in omgaan met wat niet bevalt in de wereld, met wat niet altijd redelijk of eerlijk is, met wat soms een noodzakelijk kwaad is. Daarbij heb je de steun nodig van bondgenoten, zoals je ouders, een welwillende docent, andere mensen om je heen. Zo begint er dus ook een les in bondgenoten vergaren. Bondgenoten om het nu makkelijker te krijgen en om zaden te planten voor een vrijere toekomst.

Het komt erop neer dat kinderen geholpen worden om zo weinig mogelijk tijd en energie te verspillen aan wat hen niet dient. Dat ze zoveel mogelijk baat en zo weinig mogelijk last hebben van wat er op school gebeurt. Maar bovenal: dat het duidelijk is dat hun ouders aan hun kant staan in dit proces. Dat hun ouders zoveel mogelijk ruimte willen geven aan hun behoeftes en wensen.

Terug naar de basis
Gelukkig ben je als ouder niet overal ingeperkt. Hoe je met je kind omgaat, dat is helemaal aan jou. Hoe je je tot hem verhoudt, bepaal je zelf. En überhaupt hoe je in het leven staat.
Onderwijs kent in onze maatschappij veel voorschriften en beperkingen. Opvoeding ergens ook, maar dat zijn geen wettelijke bepalingen. Je zult misschien veel sociale druk ervaren als je dingen anders doet dan gebruikelijk, maar je bent in ieder geval niet illegaal bezig. Je riskeert geen boete of gevangenisstraf. (Dat ligt natuurlijk anders als je je kind mishandelt of hem anderen schade laat berokkenen, maar daar ga ik even niet van uit.)

Het staat je vrij om – ook in de relatie met je kind – de “zeven levenstaken” als leidraad ter harte te nemen.
Als je een kind krijgt, verandert je focus. Althans, dat is in de meeste gevallen zo en dat is maar goed ook, want kinderen zijn in hun eerste levensjaren erg afhankelijk van de zorg van hun ouders. Maar dat betekent niet dat jij niet meer belangrijk bent, dat je jezelf moet vergeten, verwaarlozen of opofferen, of dat je je kind altijd vóór moet laten gaan. “Eigen zuurstofmasker eerst” is niet alleen in een vliegtuig goed advies. In die zin is het belangrijk dat je (1) jouw waardigheid onvoorwaardelijk blijft omarmen, dat je jezelf blijft respecteren. Dat betekent dat je (2) attent blijft op je eigen behoeftes, inclusief de behoeftes die ontstaan omdat je een kind hebt, dat je (3) je best doet om in je behoeftes te voorzien, dat je deze helder communiceert, en dat je (4) alles verwelkomt wat je behoeftes kan bevredigen, ook alle hulp en verlichting die je als ouder kunt gebruiken. Ook verlichting door toedoen van je kind. Naarmate kinderen ouder worden zijn ze steeds beter in staat om huishoudelijke taken te verrichten en kunnen ze daar dus steeds meer aan meedoen. Los hiervan kan je kind ook steeds meer van jouw behoeftes meekrijgen en daarmee rekening houden, zo niet daarin voorzien.
Net zo belangrijk is dat je (5) de waardigheid van je kind onvoorwaardelijk erkent, en dus zijn gevoelens, gedachten en behoeftes zoveel mogelijk ruimte gunt, zonder hem je eigen ideeën op te leggen, zonder van hem te eisen of verwachten dat hij zich naar jouw maatstaven gedraagt. Dat betekent dat je (6) de behoeftes van je kind probeert te achterhalen, dat je in alle openheid naar zijn behoeftes luistert, en dat je (7) je best doet om aan je kind te geven wat hij nodig heeft, maar wel terwijl je je eigen grenzen bewaakt en vooral doet wat prettig voor je is om te doen. Het laatste klinkt misschien raar, alsof voor je kind zorgen optioneel is. Zo bedoel ik het natuurlijk niet. Midden in de nacht wakker worden om je baby te voeden is niet per se prettig, maar dat doe je toch. Dit is een onlosmakelijk onderdeel van kinderen krijgen, waar je hopelijk vrijwillig en bewust voor kiest – wat niet wegneemt dat het zwaar kan uitpakken en dat je allerlei redenen kunt hebben om hulp in te roepen. Maar naast de zorgtaken is er geen reden waarom je je niet kunt laten leiden door wat prettig voor je is. Soms ben je te moe om met je kleuter te spelen of heb je daar gewoon geen zin in. Misschien kun je je kind naar twee wekelijkse activiteiten brengen, maar een derde wordt je echt te veel. Deze zeer begrijpelijke menselijke grenzen zullen je kind geen trauma bezorgen, maar waarschijnlijk wel een fittere en gelukkigere ouder – los van het feit dat het nooit vroeg genoeg is om te leren omgaan met andermans behoeftes en dus ook grenzen.

Als je deze leidraad volgt, zorg je voor drie stevige pilaren voor de ontwikkeling van je kind: ontspannen ouders, emotionele veiligheid en een basis voor gezonde en constructieve relaties.
Ontspannen ouders zijn van onschatbare waarde. Dit zijn ouders die zelfbewust en in balans in het leven staan, die zo dicht mogelijk bij zichzelf blijven, die hun grenzen en behoeftes goed kennen en aangeven, en de grenzen en behoeftes van anderen – uiteraard ook van hun kinderen – respecteren. Zo’n ouder is geen bron van gedoe of zelfs ellende (wat op zichzelf al een slok op een borrel scheelt), maar wel een voortreffelijk voorbeeld en een bron van emotionele veiligheid. Dat in tegenstelling tot ouders die onvoldoende oog voor zichzelf hebben en hierdoor ook minder goed in staat zijn om oog voor anderen te hebben. Vermoeidheid, stress en frustratie zijn beslist niet bevorderend voor geduld, empathie en helderheid. Verder kennen we natuurlijk ook de “perfecte moeder”, die zichzelf wegcijfert en alles over heeft voor haar kinderen, terwijl kinderen meestal blijer zijn met minder perfectie en meer moeder.
Emotionele veiligheid heb ik eerder beschreven als een diep weten dat je kunt zijn wie je bent en dat er plek voor jou is in deze wereld, zonder dat je daarvoor aan eisen van anderen moet voldoen. Dat blijft een kloppende beschrijving, maar we weten dat het niet zomaar waar te maken is. We kunnen ons niet zomaar aan de regels van de maatschappelijke strijd onttrekken. Dat valt niet te ontkennen. Maar gelukkig hoeft dat ook niet voor de volle honderd procent. Wat bij kinderen de doorslag geeft, is de insteek van hun ouders – en van andere belangrijke mensen om hen heen. Het maakt een wereld van verschil als de boodschap van deze cruciale mensen luidt “je moet je aanpassen, want zo is het nu eenmaal” of “laten we de ruimte zoeken voor wat belangrijk voor jou is”. Emotionele veiligheid is in die zin ook geen absoluut gegeven (je hebt het of je hebt het niet), maar een basisgevoel dat gevoed en versterkt kan worden. Hier draag je aan bij als je de uitingen, gevoelens en wensen van kinderen zoveel mogelijk ruimte geeft, als je ze laat merken dat je oog hebt voor wat ze belangrijk vinden. Zonder oordeel. Dus zonder ze normen en waarden op te leggen. En als je ze helpt omgaan met anderen en met reacties die niet zo respectvol zijn. Om dit te kunnen doen ben je niet afhankelijk van anderen of van enige verandering in de wereld. Dit heb je helemaal in eigen hand.
In het verlengde hiervan ontstaat een basis voor gezonde en constructieve relaties, omdat kinderen de zeven levenstaken als vanzelf internaliseren. Ze worden met empathie behandeld én krijgen te horen wat hun gedrag met anderen doet. Ze krijgen telkens mee dat anderen – en niet in de laatste plaats hun ouders – ook ruimte nodig hebben. Ze groeien op in een gezin waarin hun behoeftes als net zo belangrijk worden behandeld als die van ieder ander, en de behoeftes van ieder ander dus ook als net zo belangrijk als die van hen. Dat alles heeft als natuurlijk gevolg dat hun eigen empathie zich verder ontwikkelt, en dat ze leren ruimte voor zichzelf te vinden én aan anderen te geven. Dan leren ze ook dat ruimte voor anderen niet alleen ten koste van onze eigen ruimte gaat, maar vaak ook iets toevoegt.

Verdere ontwikkeling
Met een stevige basis kan een ontwikkeling die vanuit het kind vertrekt zich voortzetten. De ontdekkingsreis kan beginnen. Dan is het zaak om aandacht en energie te richten op de volgende stap: erachter komen wat bij dat kind past en wat hem doet opbloeien. Hoeveel ruimte hiervoor is, hangt van de schoolsituatie af (gaat dit kind naar school en zo ja, naar wat voor school?). Maar waar “vrije tijd” is, is het belangrijk om deze bewust te benutten. Uiteraard niet als verplichting, maar als duidelijk aandachtspunt en aan de hand van concrete mogelijkheden om kennis te maken met wat de wereld te bieden heeft – en met wat hij van je kan vragen. In den brede, in den diepte. Afhankelijk van wat aanslaat, afhankelijk van wat de interesse verder wekt.
Hier helpt het enorm bij als “de wereld” zich ook meer openstelt voor kinderen. Om kinderen kennis te laten maken met wat er in het echt gebeurt, om hen te laten meedoen waar dat kan, verder dan alleen tijdens de beperkte “open dagen”.

In deze vorm van opvoeding en onderwijs zijn de basis, het vertrekpunt en de weg belangrijker dan de bestemming, de leerdoelen, de prestaties. Op deze weg ligt de nadruk op jezelf leren kennen, keuzes leren maken die echt voor je kloppen, je behoeftes goed leren communiceren en in gesprek met anderen leren gaan over wat ze voor je kunnen betekenen. Maar net zo goed: de behoeftes van anderen leren kennen en ontdekken wat je voor anderen kunt betekenen.

In deze ontdekkingsreis is de automatische piloot werkloos. De kunst is om het automatisme en de passiviteit voor te zijn. Zo voorkom je dat kinderen ergens opgevangen of beziggehouden moeten worden alleen zodat hun ouders iets anders kunnen doen, of dat ze gedachteloos willen doen wat “iedereen” doet of willen hebben wat “iedereen” heeft, extra aangelokt door reclame en verslavende producten, of dat ze gevangen raken in de cyclus van voldoen aan hun verplichtingen en daarvan herstellen.

Buiten de gebaande paden treden is spannend. Laat staan dit doen met je kind. Maar wie dit vrijere pad durft te bewandelen loopt mee met gelukkiger kinderen en later volwassenen. En hier blijft het niet bij. Met deze ervaring laat je ook andere mogelijkheden in opvoeding en onderwijs zien en draag je bij aan verandering. Ook aan verandering in de economie. Want je laat kinderen opgroeien richting motiverend en bevredigend werk, bewuste consumptie en verrijkende relaties.

Vragen en antwoorden

De kunst van het groots zijn

De bevrijding van homo economicus

[In de maak]

3. Tot voorlopig slot

Grootsheid

[In de maak]


De kopfoto van deze pagina is van Adli Wahid, waarvoor veel dank.